Bij elk verhaal past een eigen vertelstem, betoogt Pulitzer-winnaar Lane DeGregory tijdens het Derde Congres over Verhalende Journalistiek. En als je niet van de automatische piloot af komt, hou je dan aan deze vuistregel: schrijf het zoals een kind het zou opschrijven.
Aantekeningen uit de presentatie van Lane DeGregory tijdens het DCVJ op 19 april 2012 in Amsterdam.
DeGregory groeide op in de tijd van het Watergate-schandaal. Woodward en Bernstein waren een voorbeeld voor haar. “These two normal guys are bringing down the president. How cool is that?”
Haar bijdrage gaat over de vertelstem. Bij verhalende journalistiek is de stem heel belangrijk, en bepalend voor de toon van het stuk. Onder druk, bijvoorbeeld bij haastige nieuwsverslaggeving, schakelt ze vaak ongemerkt naar een automatische piloot. Maar voor langere verhalen waar ze meer tijd voor heeft, probeert ze altijd te zoeken naar een stem die bij het verhaal past. En elk verhaal vraagt om een eigen stem, zegt ze. “Write like a kid wrote it, not a robot.”
Lane DeGregory is min of meer een traditionele krantenverslaggever, vertelt ze. Toen ze haar Pulitzer-winnende verhaal getiteld The girl in the window in 2008 inleverde bij de eindredactie, kreeg ze de vraag of ze ook iets voor de website had. “I was like…ehhhr.” Dat was de eerste keer dat ze op de krant iets op de site deden dat bij een verhaal in de krant hoorde, vertelt ze. Nu gebeurt er zoveel op het web. “But it’s interesting: what does it mean voor writers who just use pencil and paper?”
Ze maakt deel uit van het zogenoemde enterprise-team: één week nieuwsdienst en drie weken voor langere verhalen. Voor het Pulitzer Prize-verhaal uit 2008 trok ze zes maanden uit, maar in dezelfde tijd schreef ze nog 25 stukken.
“It’s easier to find your voice when you’re writing about reality. It’s actually a blessing that you’re constrained by reality.”
Wat ze in het werk van E.B. White waardeert, is dat de schrijver zichzelf zo op de achtergrond plaatst. Dat er geen overheersende stem is, juist dat is de kracht en het onderscheidende kenmerk van deze verteller. Dat in tegenstelling tot een schrijver als Hunter S. Thompson, die zelf altijd zo aanwezig is in zijn verhalen.
Alleen al de eerste zin van Charlotte’s Web zegt in al zijn eenvoud zo veel, zegt DeGregory: “Where’s papa going with that axe?” (Ze heeft de zin ingekort, want volledig luidt ‘ie: “Where’s papa going with that axe?” said Fern to her mother as they were setting the table for breakfast.)
Het onthult: het vertelperspectief (een kind), landelijk milieu (papa ipv dad), bezorgdheid, dat het kind zich niet rechtstreeks tot vader richt, dat er iets (naars) staat te gebeuren.
Ze haalt een befaamde quote aan uit Sin and Syntax, van Constance Hale: ‘Voice is the je ne sais quoi of spirited writing. It separates brochures and brilliance, memo and memoir, a ship’s log and The Old Man and the Sea. The best writers stamp prose with their own distinctive personality; their timbre and tone are as recognizable as their voices on the phone. To cultivate voice, you must listen for the music of language – the vernacular, the syntactic tics, the cadences.’
Ideeën en inspiratie opdoen kan overal. Gesprekken afluisten in een restaurant of bar of bij de kapper.
Ze maakte ooit een verhaal over de buschauffeur van befaamde bands in de jaren zeventig. Het was een interview van twee uur in de bus terwijl de chauffeur zat te wachten tot de muzikanten terugkeerden van het optreden. Feitelijk gebeurde er niets, was er geen actie of beweging, maar dat ondervind ze door het verhaal te vertellen vanuit het perspectief van de chauffeur.
Ze haalt Susan Orlean aan (The bullfighter checks her makeup) en Ben Yagoda’s The Sound on the Page. “Vertel een verhaal alsof je het tijdens een diner vertelt.” Ook dan onderscheidt een goed verhaal dat de luisteraar weet te interesseren zich door de timing, het tempo en de hoeveelheid details: genoeg om te boeien, niet te veel om te verzanden.
Uit Susan Orleans ‘The American Male at Age Ten’ leest ze de eerste alinea voor:
‘If Colin Duffy and I were to get married, we would have matching superhero notebooks. We would ‘ wear shorts, big sneakers, and long, baggy T-shirts depicting famous athletes every single day, even in the winter…’
DeGregory laat van drie artikelen over de olievervuiling aan de kust van Florida in 2010 de opening zien. De eerste is een zakelijk nieuwsbericht, de tweede is al een wat vrijer verslag van Pensacola News Journal:
‘The sign at Pensacola Beach Properties boasted “Always has been, always will be – the most beautiful beaches in the world.”
Not on Wednesday.’
Het derde voorbeeld is van haar collega Ben Montgomery van de Tampa Bay Times: ‘Oil blankets Pensacola Beach’.
‘The tide came in Tuesday night, under a moon almost full, and when the sun came up and the water retreated there it was: a broken band of oil about 5 feet wide and 8 miles long.
It looked like tobacco spit and smelled foreign, and it pooled in yesterday’s footprints as far as you could see. State officials called it the worst show of crude on shore from the gusher 120 miles away.’
Gedetailleerd in feiten, maar tegelijkertijd zijn die ondergeschikt gemaakt aan het verhaal. Het woord foreign valt haar op, wat benadrukt dat de stroperige olie misplaatst is, een indringer misschien. En de vergelijking met tobacco spit vindt ze typerend voor de schrijver Montgomery. “Ben chews tobacco, I wouldn’t have thought of that in a million years.”
Nog een voorbeeld heet ‘Sometimes every day is payday’, een verhaal dat ze in 2004 schreef voor de St. Petersburg Times (de voorloper van de Tampa Bay Times). De eerste paar zinnen:
‘He worries all the way to the bus stop. What if I’m too slow? What if the guys at work are just pretending to like me? What if I forget and put the salami on top of the pepperoni?
He shuffles along the sidewalk, his hands shoved deep in the pockets of his gray cardigan, blue eyes scanning the ground through square glasses. His shoulders hunch up as if he were trying to disappear inside himself.
What if I miss the bus? What if I weigh out too much turkey? What if no one talks to me? What if everyone talks to me? What if I get fired?’
DeGregory leest het begin voor van haar verhaal ‘To die for’ (Een verhaal over een driehoeksverhouding: ‘One teen boy, two teen girls, and homicide’)
‘He did it again, Sarah told her best friend.
Her boyfriend, Josh, kept saying she was the only one. He’d been telling her that the whole time they’d been together. More than a year.
But that day she found out he had been hanging out with his ex — this girl named Rachel.
All morning, while she suffered through school, Rachel was texting Sarah, boasting that Josh was with her. Again.
I’m so over it, Sarah said.’
Aan de hand van het rechtbankdossier, inclusief voicemails, brieven, sms’en en gesprekken met ouders heeft ze het verhaal gereconstrueerd. Ze koos voor een gedurfde vertelstem, dat van een tiener. “Someone said to me: who wrote that, a teenager? That was the biggest compliment I could get”, vertelt DeGregory.
Uit de zaal komen vragen over de reacties op haar verhalen van geïnterviewden. Herkennen ze zich er altijd in of zijn ze ook wel eens boos? Ja, zegt DeGregory, dat komt wel eens voor. “Ik heb ooit eens geleerd dat je iets verkeerd doet als journalist als je nooit boze reacties krijgt.”
Laat ze geïnterviewden het verhaal lezen voorafgaand aan publicatie? “I read them back their direct quotes, if they want to.” Maar het hele verhaal? DeGregory schudt haar hoofd. “No.” Maar wat hebben de geïnterviewden daaraan? De voorbeelden die ze heeft laten zien, zijn heel persoonlijke verhalen, maar gebruiken weinig directe quotes. GeGregory glimlach cryptisch. “That’s true.”
Meer verwijzingen naar verhalen via DeGregorys website.
Opgetekend door Arno Kersten