Zo antwoordt Karl Van Den Broeck (hoofdredacteur Knack) op de vraag of journalisten zich moeten bijscholen. ‘Het is een evidentie dat een journalist zich zoveel mogelijk technieken eigen maakt die hem dichter bij de waarheid kunnen brengen of efficiënter kunnen laten werken. Elke technologische stap vooruit betekent een veldverschuiving in de journalistiek. Ik denk even terug aan het tijdperk waarin je nog uren tijd verloor omdat je naar de bibliotheek moest gaan om opzoekingswerk te doen. Voor zoiets hoef je nu niet eens meer je bureau te verlaten. Dus ja, elke journalist moet zich ten minste de basics eigen maken van nieuwe journalistieke technieken.’
Van Den Broeck: ‘Voor de redacties van de Roularta-familie (Knack, Focus, Trends …) organiseren we bijscholingen op vrijwillige basis over uiteenlopende onderwerpen, waaronder cursussen en workshops over Computer Assisted Reporting e.d. We moedigen onze redacteurs aan om de nieuwe werkwijzen onder de knie te krijgen.’
Een van die nieuwe technieken, wobbing, heeft Knack in het onderzoeksjournalistieke dossier rond de landbouwsubsidies ruchtbaarheid opgeleverd tot in de Wall Street Journal. ‘De wet op de openbaarheid van bestuursgegevens is inderdaad een dankbaar instrument dat eigenlijk nog sterk zou moeten worden uitgebreid. Dat bleek uit de dossiers over de EU-landbouwsubsidies en de inmenging van de tabakssector in de antirookcampagnes. In combinatie met een goed informantennetwerk kan de WOB een onderzoeksjournalist veel opleveren, maar op dit moment wordt er verbazend weinig gebruik van gemaakt.’
‘Dat onderzoeken duur en tijdrovend zijn, is een ongenuanceerd vooroordeel.’
Van Den Broeck is het ermee eens dat de onderzoeksjournalistiek in Vlaanderen op een erg laag pitje staat. Maar de ‘tijd en geld’-argumenten sabelt hij neer: ‘Het is meer een kwestie van prioriteiten: wel geld voor een lifestyle-bijlage, maar geen middelen voor onderzoek? Dat is geen noodzakelijk kwaad maar een bewuste keuze. Ik bedoel allerminst dat lifestyle geen geld waard is, maar als je die keuze maakt, moet je niet komen aandraven met het excuus dat onderzoeksjournalistiek duur en tijdrovend is. Trouwens: die tijdrovendheid is een ongenuanceerd vooroordeel. In een week tijd kan je aardig wat uitspitten. En eens je de zaak aan het rollen kan brengen, komt er vanzelf veel meer boven water. Denk maar aan het Agusta-dossier.’
Veel belangrijker is volgens Van Den Broeck de drang van de journalist en zijn redactie om te zoeken naar de waarheid. Zeker in een tijd waarin meer dan 80 procent van de persberichten door PR-bureaus wordt gestyled voor ze verzonden worden. ‘De meeste nieuwsmedia nemen die berichten over en laten zich zo voor de kar van de politici spannen. Ze zeggen en schrijven niet meer dan wat de beleidsvoerders naar buiten willen brengen. Dat is niet de taak van journalisten. Een journalist hoeft geen onderzoeksrechter te zijn, maar de waarheid blijft het hoogste goed.’
Als het gesprek verschuift naar EU-verslaggeving, wordt Van Den Broeck ietwat moedeloos. Europa blijft voor zowel het publiek als voor journalisten een ongelooflijk complex kluwen. Het is aartsmoeilijk om die werking zelf te begrijpen, laat staan er begrijpelijk over te rapporteren. ‘De EU-organen zelf zijn dan ook nog eens besmet met de tactieken van desinformatie die de ontelbare lobbyisten hanteren. Tel daar bij dat de nationale overheden zelf de wij-zij-mentaliteit ten opzichte van de EU in stand houden: als een nieuwe wet of regel goed onthaald wordt, gaan de nationale politici graag met de eer lopen; maar als het volk mort, is de EU excuus-Truus van dienst. De media werken dat ook in de hand. Op de VRT wordt gedebatteerd dat het een lieve lust is, maar ik heb nog nooit een EU-debat gezien. Een paar jaar geleden hadden veel kranten naast een katern buitenland een apart deel Europa. Er was zelfs even The European, een Europese krant. Dat bestaat nu niet meer. De ruimte voor EU-verslaggeving is heel beperkt geworden, terwijl elke redactie nu nog beschikt over journalisten die hun weg kennen in de Europese echelons.’
‘Elk land kijkt naar zichzelf, maar niemand kijkt naar Brussel.’
Het ontleden van die EU-warboel zou misschien een stuk effici‘nter kunnen als journalisten op dat vlak over de grenzen hen zouden samenwerken. Tenslotte liggen we met 25 landen binnen de invloedssfeer van de EU. ‘Het probleem is dat elk land op dit moment voornamelijk naar zichzelf wil kijken, niet naar Brussel.’
Tekst: Joris Van Beckhoven