Al voor we eraan begonnen, wist Nederland dat onze missie in Uruzgan hopeloos is. Een geheim rapport waarschuwde vorig jaar al dat het machstmisbruik van de mannen van president Karzai de bevolking in Uruzgan in de armen van de Talibaan drijft. Hoezeer de Nederlandse militairen ook hun best doen om de harten en geesten van de Afghanen te winnen, het zal ze niet lukken daarmee Uruzgan te stabiliseren. De NAVO-soldaten zitten vastgezogen in een moeras van con?icten die slechts voor een deel te maken hebben met Al-Qaeda of de Talibaan
M Magazine (NRC Handelsblad) april 2007
Door Antoinette de Jong
Hieronder een samenvattingvan het oorspronkelijke verhaal in M.
Na de aanslagen van 9/11 werd Afghanistan door het Westen aangevallen om de trainingskampen van Osama bin Laden op te doeken en de Talibaan onschadelijk te maken. De internationale troepen denken nog steeds dat ze hun War on Terror aan het uitvechten zijn, maar de Afghanen zijn intussen met een interne machtsstrijd bezig. De Talibaan blijken inmiddels veranderd in een grimmiger beweging, versterkt door drugskartels en militanten die voorheen in trainingskampen van Bin Laden zaten. Maar wat de beweging inmiddels bijna onuitroeibaar maakt, is dat ze een spons is geworden voor de groeiende groep tegenstanders van de regering-Karzai.
Conflicten die soms eeuwen teruggaan bepalen wie zich aansluit bij de Talibaan. President Karzai behoort tot de Durrani-Pathanen, terwijl de Talibaan worden gedomineerd door de Ghilzai. Die twee liggen die al honderden jaren overhoop met elkaar.
Onmogelijke opdracht
Om beter inzicht te krijgen in de ingewikkelde lokale situatie gaf de Nederlandse ambassade in Kabul in het voorjaar van 2006 het Tribal Liaison Of?ce (TLO), een Afghaanse non-gouvernementele organisatie, de opdracht tot uitgebreid veldwerk in Uruzgan. Het TLO-onderzoek moest de Nederlanders een basis bieden voor het stabiliseren en wederopbouwen van de provincie. Het geheime rapport maakt pijnlijk duidelijk dat de NAVO-troepen een regering steunen die niet gedragen wordt door de bevolking, met name in de Pathaanse gebieden, zoals in Uruzgan.
Uit het rapport van TLO blijkt zonneklaar dat de Nederlanders al vóór het begin van de missie wisten dat ze weer eens een onmogelijke opdracht hadden gekregen. Beschreven staat hoe de opstand van de Talibaan in Uruzgan tot 2005 nog beperkt bleef tot de bergen, ‘maar zich heeft verspreid naar alle districten’. Volgens TLO heeft de centrale regering dat in hoge mate aan zichzelf te danken. Het is de taak van de NAVO om die regering te steunen, maar daarmee zijn de internationale troepen de bondgenoten geworden van een hoogst onpopulair bestuur. Het rapport stelt dat regeringsfunctionarissen ‘door inef?ciëntie, corruptie en het versterken van de machtspositie van de lokale commandanten’ (…) ‘de meeste stammen van zich hebben vervreemd en verwijderd, velen richting Talibaan.’
In sommige districten van Uruzgan hebben de lokale machthebbers van Karzai de bevolking zó afgeperst, aldus het rapport van TLO ‘dat de lokale bevolking de Talibaan smeekte om aan te vallen, in de hoop van die commandanten af te komen.’ Het rapport noemt de namen van een aantal belangrijke drugssmokkelaars. Haji Q. wordt omschreven als ‘een zwager van ex-gouverneur Jan Mohammed Khan’. Hij is goed voor drie ton opiaten per konvooi. Haji F. pakt het groter aan met vijf ton per konvooi ‘en heeft twee zonen die zouden werken voor de broer van de president, Ahmed Wali Karzai’. Die ontkent alle beschuldigingen; Ahmed Wali Karzai is overigens niet de enige hooggeplaatste Afghaan die van drugshandel wordt beticht.
In Uruzgan, beschrijft TLO verder, worden vooral de Popalzai (de stam van president Karzai) beschuldigd van landjepik. In Deh Rawood betreft het con?ict geïrrigeerd en dus kostbaar land. Andere districten kennen talloze voorbeelden van commandanten die zich de afgelopen jaren illegaal staatsgrond hebben toegeëigend. Het rapport wijst op ‘het enorme gebrek aan economische mogelijkheden’ in de regio. ‘Bovendien hebben inwoners de indruk dat internationale troepen onterechte arrestaties hebben verricht en te hard optreden met weinig oog voor culturele gevoeligheden.’
TLO zag dus stormwolken aan de hemel en waarschuwde voor ‘een mogelijke transformatie van de opstand in een volksbeweging.’
Het bureau verrichtte voor de Canadezen in Kandahar en de Britten in Helmand vergelijkbare studies. Het rapport over Kandahar schetst de tegenstellingen in het zuiden nog scherper. De rivaliteit tussen Durrani’s en de Ghilzai, schrijft TLO, ‘manifesteert zich als het belangrijkste con?ict’. In Zuid-Afghanistan, concludeert TLO, is geen sprake van een machtsovername door Al-Qaeda of de Talibaan, maar door Durrani’s.
De machtsverschuiving is het duidelijkst in het zakenleven dat vroeger overheerst werd door Ghilzai-Pathanen, maar nu is overgenomen door hun rivalen, schrijft TLO. ‘De Durrani’s domineren 90 % van de wederopbouw- en ontwikkelingsprojecten’. Ook het ANA, Afghan National Army, en andere veiligheidsdiensten zijn overgenomen door Durrani’s. Het kringetje is dus weer rond.
Eeuwige broedermoorden
Buitenlandse legers die zich in Afghanistan begeven, of ze nu een invasie uitvoeren of aan peace enforcement doen, vechten daar andere con?icten uit dan de Afghanen zelf. De Britten probeerden in de negentiende eeuw hun invloed in Afghanistan te vergroten tijdens de Great Game met tsaristisch Rusland en de Fransen. Ze hielpen de afgezette koning Shah Shuja weer in het zadel, maar de Afghanen keerden zich tegen hem, forceerden een aftocht en slachtten de vluchtende Britten en hun gevolg af. 16.000 mensen sneuvelden. Het onaantastbaar gewaande Empire was in shock.
Ook de oorlog in de jaren tachtig van de vorige eeuw was veel meer dan een strijd tussen de mujahedeen en Sovjet-communisten. Er is een hardnekkige mythe dat de mujahedeen pas na de val van die communisten onderling slaags raakten, maar in werkelijkheid bevochten ze elkaar al vijf jaar vóór de invasie van de Sovjet-troepen. De broedermoorden van de mujahedeen brachten het land aan de rand van de afgrond. De Pakistanen, Russen, Iraniërs en Indiërs hadden ieder hun eigen vazallen in Afghanistan. Die groeperingen gedroegen zich als tirannen, weigerden hun macht te delen en begingen oorlogsmisdaden tegen de bevolking. In de vier jaar tussen de val van de communisten en de machtsovername door de Talibaan in 1996 werd Kabul aan gort geschoten. Volgens het Rode Kruis vielen toen 60.000 doden. Door de stad liepen verschillende frontlijnen. Als bij een veldslag terrein werd gewonnen, trokken de heilige strijders systematisch van huis naar huis om te plunderen en te verkrachten. Krijgsheren hadden hun eigen gevangenissen en verrichtten standrechtelijke executies. De lijken lagen in de tuinen.
Natuurlijke heersers
Afghanistan heeft tientallen etnische groeperingen waaronder Tadzjieken, Hazara’s en Oezbeken, maar de Pathanen (naar schatting 40 % van de bevolking) hebben zich altijd als de natuurlijke heersers van het land beschouwd. De Talibaan-beweging bestaat vooral uit Pathanen. Toen de Britten de Afghanen aan het eind van de 19de eeuw niet onder controle kregen, trokken ze dwars door het gebied van de Pathanen een grens tussen Afghanistan en Pakistan (toen onderdeel van Brits-India). Sinds zijn
onafhankelijkheid vreest het Pakistaanse establishment dat hun Pathanen zich aansluiten bij Afghanistan of zelfs een onafhankelijke staat uitroepen. Begin jaren negentig zei de toenmalige Pakistaanse zaakgelastigde in Kabul al tegen me: ‘Pakistaanse generaals hebben nachtmerries over de roep om een onafhankelijke Pathanen-staat.’ Elementen binnen de Pakistaanse geheime dienst ISI proberen al sinds begin jaren zeventig een Pathaan van eigen keuze in Kabul aan de macht te helpen. Met dat doel is ook de Talibaan-beweging gesteund met strategisch advies, communicatiemiddelen, wapens en zelfs troepen.
Maar het waren Pakistaanse zakenlieden die in 1994 het eerste geld in de prille Talibaan-beweging injecteerden. De Afghanen waren midden jaren negentig de chaos zo verschrikkelijk zat, dat ook niet-Pathanen blij waren dat de mujahedeen verjaagd werden. Ook al was de vreugde kortstondig en bleek het regime van zwarte-kousen- sunnieten extreem repressief, de Talibaan namen wel wapens in beslag en bleken minder corrupt dan de mujahedeen.
Veel Durrani’s, inclusief de familie Karzai, sloten zich aan bij de beweging in de hoop dat de Talibaan de Afghaanse koning uit ballingschap zouden terughalen. Maar daar stak de Pakistaanse geheime dienst een stokje voor: er kwamen aanslagen op Afghaanse royalisten in ballingschap. Ook de vader van Karzai kwam zo in Pakistan om het leven. Veel Durrani’s verlieten daarop de Talibaan-beweging, die nu gedomineerd wordt door de Ghilzai.
Onderhandel met de Talibaan
Begin dit jaar reisden wij tweeëneenhalve maand door Pakistan en Afghanistan. Het beeld was verontrustend. Vorig jaar zijn meer dan vierduizend Afghanen gedood door aanslagen van Talibaan, maar ook door luchtaanvallen en ander optreden van NAVO troepen. Het gevreesde ‘lente-offensief’ is al in de winter begonnen, maar niet alleen in Afghanistan. In Pakistan zijn vrijwel iedere dag bloedige aanslagen. Doelwit zijn steeds vaker politiefunctionarissen, rechters of ‘NAVO-spionnen’ die onthoofd worden teruggevonden met een beschuldigend briefje in naam van de Talibaan. Het Pakistaanse leger verloor in de War on Terror inmiddels zevenhonderd. De vraag is niet alleen of Pakistan de Talibaan en Al-Qaeda wel wíl aanpakken, maar of ze dat nog kán. Hele steden buíten de notoire stammengebieden waar Osama bin Laden zich zou ophouden zijn no-go zones voor de Pakistaanse autoriteiten.
In Kabul onderstrepen senatoren Mahmood Afzal Ahmedzai en zijn collega Bakhtar Aminzai, afkomstig uit de Pashtun-belt wat veel Afghaanse politici zeggen: stabiliteit afdwingen is niet mogelijk zolang de Talibaan zijn uitgesloten van de macht. ‘De Amerikanen en de coalitie hebben een fout gemaakt. Ze hadden moeten praten met de Talibaan en hen een aantal opties moeten voorleggen.’ Na vijf jaar, zegt Aminzai, is het overduidelijk. ‘De Talibaan vormen een machtsfactor waar we niet omheen kunnen.
Onze man uit Kandahar
Na een verblijf in Uruzgan vlieg ik per helikopter door naar Kandahar. Daar ga ik met mijn vertaler zonder de militairen op pad. Kilometers lopen we door de schemer tot we bij de ingang van het burgervliegveld komen. We wachten bij het Russische gevechtsvliegtuig, dat ter versiering op een sokkel is gemonteerd, tot ‘onze man uit Kandahar’ komt aanrijden.
Taw?q Raf?qi, gladgeschoren, maar wel in traditionele shalwar kameez, heeft twintig jaar in Californië gewoond. Hij neemt ons eerst mee Kandahar in en doet alsof hij een toeristische rondleiding geeft: ‘You wanna see suicide road?’ De winkels zijn open maar de paar mensen die op straat zijn kijken schichtig om zich heen. Volgens Raf?qi zijn hier al zo’n twintig aanslagen geweest. Hij wijst naar een verwrongen kantoorskelet: ‘Dat was van een vriend van me’. Ik draai het autoraampje verder open om zuurstof te krijgen want Raf?qi rookt aan een stuk door hasj. Hij maakt zieke grappen om de spanning te verdrijven. ‘Vraag je aan een extremistenkind: Wat wil je later worden, als je groot bent? Zegt-ie: suicide bomber! Snap je? Ha, ha, ha.’
Bij het kampvuur in de achtertuin van Taw?q Raf?qi bespreken we ’s avonds de veiligheidssituatie in Kandahar. Familielid Ayub zegt dat hij helemaal niet bang is voor de Talibaan: ‘We weten wie het zijn. Hoe we ons tegen hen moeten beschermen en met wie we moeten praten. Wij zijn pas echt bang voor de regering.’ Die is corrupt, zegt hij, en wordt gedomineerd door krijgsheren. ‘We zijn bang voor de politie en het leger, want we weten waar ze op uit zijn.’ Volgens Raf?qi is Kandahar daardoor zo onveilig geworden. ‘Ze kunnen straffeloos moorden en doen dat ook. Ze doden zelfs als er niks te halen is, om de mensen bang te maken en te laten zien dat ze ermee weg kunnen komen.’ Zo durft niemand meer te protesteren. Ayub Raf?qi vertelt dat twee dagen geleden een neef van hem is doodgeschoten in zijn auto. ‘Hij had geen machtige functie, maar een eenvoudige baan in het onderwijs.’ De executie vond plaats op klaarlichte dag, ‘voor de ogen van zijn kinderen, allevier jonger dan tien.’
Een dag later rijden we met Taw?q naar zijn landgoed buiten de stad. Pansjwaji is een van de explosieve thuisgebieden van de Talibaan. Afgelopen september probeerde de NAVO hier met Operation Medusa orde op zaken te stellen en stuitte op onverwacht grote Talibaan-formaties. De weg naar Pansjwaji is vrijwel verlaten, een veeg teken. Slechts een paar boeren werken op het land. Ieder voertuig, iedere voorbijganger wordt met grote argwaan bekeken. We rijden met Raf?qi’s auto, een bodyguard met een kalasjnikov zit naast hem. De landeigenaar heeft zelf ook een geweer op schoot liggen. De Mercedes slingert gevaarlijk over de weg terwijl Raf?qi in zijn broek grijpt: ‘Kijk, hier heb ik ook nog een heel klein pistooltje. Het is niet zo dat ik het leven beu ben, maar dan kan ik me door de kop schieten als ze mijn nek willen doorsnijden.’
Raf?qi laat zijn uitgestrekte landgoed zien. De granaatappelbomen zijn teruggesnoeid en de remigrant uit Californië heeft drip-irrigatie aangelegd voor de honderden druivenranken. Hij heeft nog wat andere toekomstplannen. ‘Ik weet zeker dat er een markt is voor pizza’s. Weet jij hoe ik het beste mozzarella-kaas kan maken?’
De minst slechte optie
Het bloedvergieten in Zuid-Afghanistan zal voorlopig niet verminderen. Het Afghaanse leger en de politie hebben niet voldoende manschappen en worden door de bevolking als onbetrouwbaar gezien. Op de Nederlandse basis in Tarin Kowt is kolonel Hans van Griensven heel duidelijk. Wanneer denkt hij dat de wegen in Uruzgan veilig zullen zijn? ‘Dat gaat nog heel lang duren, nog jaren.’ Ook een anonieme Nederlandse beleidsadviseur is weinig optimistisch. Hij beschouwt de Nederlandse missie als ‘de minst slechte van een aantal slechte opties’.
Toelichting
Embedded en toch kritisch
Sinds 1993 bezoekt freelance journalist Antoinette de Jong Afghanistan. Om materiaal te verzamelen voor Schijngevecht tegen de Talibaan reisde ze afgelopen jaar zowel zelfstandig als embedded rond in Afghanistan. Maar het was vooral haar jarenlange Afghaanse ervaring die haar in staat stelde deze onthullende reportage te maken.
Door Antoinette de Jong
Vanaf begin december tot half februari reisde ik in Afghanistan en Pakistan rond.
Het was niet mijn eerste reis naar Afghanistan. Sinds 1993 kom ik er regelmatig en tot de aanslagen van 9/11 was ik er gemiddeld een half jaar per jaar. Er is dus niet één bepaald spectaculair onderzoek, waardoor ik Schijngevecht tegen de Talibaan kon maken. Vooral mijn diepe achtergrondkennis en het uitgebreide netwerk dat ik in die jaren heb opgedaan stelde me daartoe in staat. Ik had de opkomst van de Talibaan midden jaren negentig meegemaakt . Ik wist waar ze vandaan kwamen en hoe ze waren geëvolueerd.
De heersende opvatting in Nederland en andere landen is dat de val van het Talibaan-regime in het najaar van 2001 een bevrijding voor de Afghanen betekende. Ik wist dat dit helaas niet zo was. De internationale gemeenschap hielp een regering te installeren van machtige krijgsheren, die zich in de jaren negentig te buiten waren gegaan aan oorlogsmisdaden.
Het was duidelijk dat dit een reactie zou oproepen. De manier waarop de Talibaan-beweging zich in de daarop volgende jaren ontwikkelde heeft veel te maken met de gedragingen van die krijgsheren en met machtsmisbruik door lokale, regionale en nationale overheidsfunctionarissen. Die zijn daarin gesteund door de NAVO en dus ook door de Nederlandse soldaten. Een van de doelstellingen van de NAVO in Afghanistan is het versterken van de regering Karzai. Daarmee heeft NAVO dus een flink aantal verkeerde vrienden, om het maar mild uit te drukken.
Verhullende berichtgeving
De aandacht in de Nederlandse media was -en is nog steeds- vooral gericht op ‘onze jongens’ in Uruzgan. In de afgelopen jaren is over de oorlog in Afghanistan vaak in verhullende of vage termen gepubliceerd. ‘Bij gevechten in het grensgebied bij Spin Boldak (of bij Musa Qala of ten Noorden van Kandahar) zijn 38 (of 15 of 200) Talibaanstrijders gedood.’ Soms werd niet eens bericht dat de NAVO de informatiebron was; zelden stond erbij dat de informatie niet kon worden bevestigd of dat die werd tegengesproken. Helemaal nooit werd het begrip ‘Talibaan’ onderzocht. De Nederlandse –en andere- militairen in Afghanistan hebben die term allang losgelaten. Zij weten dat hun tegenstanders net zo goed militairen van het Afghaanse nationale leger kunnen zijn die ’s nachts drugstransporten faciliteren; politieagenten die hun karige loon willen aanvullen of clanhoofden die boos zijn omdat NAVO-troepenmacht ISAF hun machtspostie ondergraaft.
Veel redacties (niet de lezer of het publiek) haken af als je de complexiteit van de Afghaanse werkelijkheid probeert duidelijk te maken; ze willen liever een simpel verhaal dat in een rechte lijn van A naar B gaat. Gelukkig waren mijn vaste ‘klanten’ wel bereid om mee te werken en ben ik door ze gesteund.
Voor het eerst embedded
Voor het eerst na meer dan veertig reizen naar Afghanistan heb ik embedded gewerkt. Van de totale reis van twaalf weken was ik tien dagen embedded, de rest heb ik zelfstandig gewerkt. Zo kon ik het werk van de Nederlandse en andere NAVO-militairen zien en ook onafhankelijk op onderzoek uit in verschillende gebieden van Afghanistan, waaronder dat roerige Zuiden.
Ik heb er niet voor gekozen om een privé-legertje in te huren. Als je met je gewapende mannen bij een of ander boertje in Kandahar of Uruzgan voor de deur staat, wat voor informatie krijg je dan? Ik ben daar dus nogal gereserveerd over en vind het vergelijkbaar met het interviewen van gevangenen in landen waarvan je weet dat er mensenrechtenschendingen plaatsvinden in de gevangenis. Mensen kunnen niet vrijuit spreken waar hun bewakers of gewapende troepen bij zijn. In die zin is natuurlijk ook de informatie die je krijgt als je embedded bent, beperkt. Vandaar dat ik zo veel zelfstandig heb gedaan.
Inzage door Defensie
Je kunt in Afghanistan heel goed los van het Nederlandse ministerie van Defensie werken en op de gebruikelijke manieren contacten opbouwen en aan informatie komen. Meestal word je niet direct tegengewerkt en zul je mensen bereid vinden met je te praten, maar het kan uit de hand lopen in een conflictgebied. Je hebt te maken met mannen die gewapend en bovendien onderbetaald zijn en ook nog onder grote druk staan.
Ik heb niet te maken gehad met censuur bij Defensie, maar je moet de informatie die je embedded krijgt als eenzijdig beschouwen en op zoek gaan naar andere bronnen om een balans te vinden. Ik had vooraf geen harde afspraken gemaakt over het laten lezen van stukken of beluisteren van uitzendingen voor publicatie. Ik heb pas in Afghanistan zelf mijn verblijf in Uruzgan geregeld. Wel heb ik na terugkomst in Nederland een paar heel korte fragmenten gemaild naar de voorlichter in Uruzgan. In feite hadden ze daar weinig aan, want het was misschien één procent van het materiaal. Ik wist dat er niets inzat dat eruit zou worden gehaald en ik hoopte dat ik zo Defensie te vriend kon houden. Ordinair opportunisme dus.
In de Verenigde Staten heeft de New York Times op een gegeven moment inzage door de regering geweigerd. De Nederlandse media hadden dat moeten gebruiken om voortaan ook niet meer mee te werken aan de inzage-procedure. Ik geloof niet dat dat gebeurd is. Ik kan me niet veroorloven om in mijn eentje principestandpunten in te nemen. Bovendien hadden sommige opdrachtgevers zich al geconformeerd aan Defensie.
Huiswerk
De contacten die ik heb opgebouwd in de afgelopen vijftien jaar, hebben me het meeste opgeleverd. Zo kwam ik aan twee rapporten over Kandahar en Helmand, in opdracht van de Canadezen en de Britten gemaakt, en een rapport over Uruzgan in opdracht van Buitenlandse Zaken. Ik kan niet bekend maken hoe ik de rapporten heb gekregen, maar in feite is de belangrijkste voorwaarde om tot een dergelijke productie te komen, dat je je huiswerk heel goed moet doen om ideeën en contacten op te doen. Vooral buitenlandse publicaties in bijvoorbeeld de Economist, International Herald Tribune, Financial Times, the Guardian en lokale kranten in het Midden Oosten en Zuid Azië kwamen van pas.
De vertrouwelijke rapporten in combinatie met het embedded en unembedded werken, leverden een divers en gelaagd verhaal op. Ik kon aantonen dat al voor vertrek duidelijk was dat de Nederlandse troepen aan een hopeloze missie begonnen.
Het werken in het zuiden van Afghanistan was het meest risicovolle deel van de reis. Ik heb overwogen om verkleed als lokale vrouw te gaan en ik trof voorbereidingen daartoe. Ik heb mijn handen laten verven, zodat ze er niet zo wit uitzagen. Ook pakte ik lokale kleren en de onvermijdelijke boerka in. Uiteindelijk heb ik die niet gebruikt, maar ben ik via goede en al eerder, veelvuldig, betrouwbaar bevonden contacten op pad geweest in het Zuiden. Zonder te verbergen dat ik een westerling ben. Voor de trip heb ik een jongen uit een vooraanstaande Pathaanse familie ingehuurd als tolk. Via de NOB (waar ze vreemd genoeg verbaasd waren over het verzoek) kon ik hem verzekeren tegen oorlogsmolest.Voor mezelf heb ik die verzekering ook afgesloten.
Financiering is een belangrijk onderdeel van een project als dit. Dat lukt meestal alleen met meerdere klanten. Ik maakte naast het verhaal voor M een serie radioreportages: één voor VPRO/de Ochtenden en drie voor EO/de Ochtenden.
Een waarschuwing voor beginnende (oorlogs)journalisten: niet zomaar op eigen houtje gaan, het is echt veel te gevaarlijk! Ik benadruk nog maar eens dat veel valt of staat bij je voorbereiding, je huiswerk en je contacten. Maar er is ook nog het onvoorspelbare element van de situatie op een bepaald moment. Sommige collega’s/media hebben gevraagd of ik soortgelijke reizen voor ze kon regelen. Dat weiger ik altijd, ook omdat ik die verantwoordelijkheid niet wil.
Stilte
Waarom is het verhaal niet opgepikt door andere media? De redactie van M is zeer behulpzaam en verleent altijd steun waar nodig. Maar bij de dagkrant van NRC was jammer genoeg niet duidelijk dat mijn verhaal behalve achtergronden ook hard nieuws bevatte. De ankeiler die voor de voorpagina was gemaakt, werd niet geplaatst.
J.A.A. van Doorn in Trouw en Bert Wagendorp in de Volkskrant vroegen zich later in hun columns af waarom na publicatie van het stuk een diepe stilte volgde. Ik kan die vraag niet beantwoorden. Tot op heden heeft geen enkele journalist of politicus mij om de vertrouwelijke rapporten gevraagd.
Goed en geduldig onderzoek is belangrijk, maar de ‘marketing’ van je stuk kan het bereik bepalen. Wellicht speelt mijn positie als freelancer ook mee. Een volgende keer zou ik in ieder geval aandringen op het rondsturen van een persbericht.
Bij mij is nu wel het bange vermoeden gerezen dat er eigenlijk nauwelijks interesse is voor de missie in Afghanistan. We sturen daar wel ‘onze jongens’ –en meisjes- naartoe om hun leven te wagen. Hoeveel cynischer kunnen we nog worden?