Jaarboek

Binnen is het donker, buiten is het licht

Overzicht Jaarboek 2007

cover2007In het dorp Dickisoni belandt niemand bij toeval. Mensen die er wonen, zijn aan het zicht onttrokken. Wie zegt dat ze bestaan? Dickisoni is een doorsneedorp in Malawi. Zonder daken van golfplaat. Zonder ossenkar. Zonder groot vee. En zonder de zekerheid dat er morgen te eten is. In een stijl die zo kaal is als de huizen van de dorpsbewoners beschrijft Dick Wittenberg een jaar uit het bestaan van Dickisoni. Een leven in alledaagse armoede zoals dat voor de helft van de wereldbevolking normaal is. De melaatse, oude man. De jongen met de banjo. De man met de twee vrouwen. Hoe redden ze zich? Het dorp leeft op als er opeens genoeg maïsmeel en kunstmest is. Maar de weduwe met de stinkende dekens komt niet vooruit, wat ze ook doet. De jaloerse echtgenoot aast op gruwelijke wraak. Alleenstaande vrouwen zijn niet veilig. Dit dorp van de armen is rijk aan geheimen.

boek, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2007

Door Dick Wittenberg (tekst) en Jan Banning (foto’s)

[fragmenten uit het boek]
‘Alles wil ik weten over het leven in het dorp. Ik kom hier om te leren. Ik hoop dat het dorp daar wel bij vaart.’ Dat zeg ik in mijn welkomsttoespraak tot het dorp. (…) Ik zeg het voorzichtig. Ik wil geen verwachtingen wekken. Ik ben boodschapper. Geen hulpverlener. Geen campagnevoerder. (…)

We werken van zeven tot twaalf en van een tot vijf. Werken is: gaan waar de dorpelingen gaan. We vergezellen ze naar de akker of hun tuintjes. We lopen mee als ze het grove maïsmeel tot fijn witmeel laten malen. (…) Verreweg de meeste tijd brengen we door in het dorp. We zitten vaak binnen. Binnen is het donker. Binnen hoor je wat je buiten niet ziet. Hoe wijd Jan Banning de buitendeur ook openzet, in de meeste huizen blijft het te donker om foto’s te maken. (…) Dat is de reden waarom je Afrikanen op foto’s zo zelden binnenshuis ziet. Op foto’s werken ze op het land. Ze dansen. Ze dragen geweren. Ze krijgen voedsel van een westerling. Foto’s tonen de buitenkant. (…)

Bij de eerste huizen vraag ik hoeveel kinderen ze hebben. Bij het tweede huis zeggen ze: ‘Vier kinderen. Het hadden er tien kunnen zijn.’ Voortaan vraag ik ook hoeveel kinderen zijn gestorven. (…) In Dickisoni stierven 95 kinderen op een bevolking van ruim 300 mensen. Ze stierven een voor een. (…)

De meeste gescheiden vrouwen moeten niet denken aan hertrouwen. (…) De kinderen verkommeren. Een nieuwe man zorgt niet voor het zaad van een vorige man. (…) Wat ze het meeste missen is respect. (…) Ze herhalen het keer op keer. Ze snakken naar respect. (…) Alleenstaande vrouwen hoeft niemand te vrezen. Bij alleenstaande vrouwen kun je zomaar binnendringen, ook ’s nachts. (…) Pas laat dringt door wat de vrouwen me vertellen. Ze zeggen het indirect. (…) Ze schamen zich. Een vrouw alleen in dit dorp is niet veilig. Een vrouw alleen wordt thuis verkracht. (…) Martigerita Rafael, de dansende oude vrouw, spreekt toonloos. Ze kijkt weg. (…) Alleen bejaarde weduwen kunnen vertellen wat er met alleenstaande vrouwen gebeurt. Zij zijn geen prooi meer. (…) Geef nooit aanleiding. (…) Mannen komen toch. Wat kan een vrouw nog doen? (…) Er zijn zoveel geheimen in het dorp die nooit mogen worden onthuld, zegt de dansende oude vrouw. (…) Ze zet een lied in dat ze bij begrafenissen zingt. ‘Vertel je geheim. Je staat aan de rand van je graf. Het lucht je op. Nee, bij nader inzien, neem je geheim liever mee. Je hebt het al zo lang getorst. Zadel er ons niet mee op.’ (…)

Honger kunnen ze trotseren. Pijn valt te verdragen. Tegen schaamte staan ze weerloos. Schaamte brengt hen op de knieën. Ze mogen niet bestaan. Overal in het dorp loert schaamte. Doubleren op school. De stem verheffen. (…) Ze moeten zich schamen. (…) Wat zijn ze feilbaar. (…) Hoe ze ook hun best doen, ze gaan steeds in de fout. Met dat tekort is niet te leven. Ze verzonnen er een list op. Ze praten er niet over. Ze koesteren het geheim. (…)

[Wittenbergs begeleider/tolk Epiphano Chifumbi, tevens catecheet, is woedend op zijn pastoor:] Waarom vraagt de parochie steeds meer van christenen die steeds minder te geven hebben? Waarom eist ze de jaarlijkse gezinsbijdrage in natura, ook na een slechte oogst? Is de goedgevulde buik van de pastoor echt belangrijker dan de kindermond waaraan de maïs wordt onthouden? Waarom deelt de pastoor de maïs wel met zijn familie en niet met armlastige christenen? Waarom verkoopt de Kerk die maïs aan het eind van het jaar tegen woekerprijzen als er al honger wordt geleden? (…)

[fragmenten uit NRC.Next en de weblog]
Wat gebeurt er als inwoners van een van de armste dorpen in Afrika in contact komen met de ‘rijke’ lezers van een Nederlandse krant? Journalist Dick Wittenberg schreef twee jaar geleden voor het maandblad M van NRC Handelsblad een reportage over de alledaagse armoede in het dorp Dickisoni in Malawi. In het jaar daarop is Wittenberg drie keer teruggekeerd, om een boek te schrijven over het dorp. (…) Nu gaat hij opnieuw naar het dorp. Lezers kunnen een week lang vragen en opmerkingen richten aan de inwoners van het dorp, en andersom. Het contact loopt via nrc.nl. (…) Vragen die voor 14.00 uur binnen zijn, worden de volgende dag beantwoord. Ze zijn na 18.00 uur te lezen op nrc.nl. Een selectie is een dag later te lezen in de krant.

[enkele lezersvragen]
Kennen ze in het dorp stress, depressiviteit en zelfmoord?
Dat mensen te hard werken en neerslachtig worden omdat ze niet meer kunnen, daar hebben ze in het dorp nog nooit van gehoord. Zelfmoord komt voor, maar nooit omdat mensen te arm zijn of niets te eten hebben en de situatie uitzichtloos is. Wel als er ruzies zijn in de familie of als ze zich heel erg schamen voor iets wat ze hebben gedaan.

Wat is voor hen de zin van het leven?
Heb ik voorgelegd aan een groep mannen. Ze hebben er lang over gediscussieerd. Uiteindelijk was hun antwoord: leven en in leven blijven. Met de vorige vraag over zelfmoord nog in gedachten, maanden ze mensen in Nederland om toch vooral niet op te geven. Ze zeiden: er is geen leven zonder lijden, lijden is niet het einde.

Wat zouden ze ons het liefste bijbrengen?
Hun cultuur, en hoe wij het land moeten bewerken, want ze hebben gehoord dat wij dat niet kunnen. En hoe we een geit moeten slachten, want ze hebben gehoord dat wij dat hebben verleerd.

Hoe maken de vrouwen in Dickisoni zich mooi?
Ik heb die vraag voorgelegd aan drie vrouwen uit het dorp, alle drie tussen de 25 en 35. Ik vroeg het aan elk van hen afzonderlijk. De antwoorden waren steeds dezelfde.
Een vrouw kan zich mooi maken door zich twee of zelfs drie keer per dag te baden. Bij voorkeur zeept ze zich in met geparfumeerde zeep. Daarna wrijft ze haar gezicht in met een speciale olie, liever nog haar hele lichaam, zodat haar huid mooi glanst.
Zonder nette, hele kleren kan een vrouw niet mooi zijn. Als Griseria Chaziya dat zegt, zit ze met haar linkerflank naar me toe, zodat ik de enorme scheur onder haar rechteroksel niet zie, die één borst vrijwel bloot laat.

Kleren moeten bij voorkeur nieuw zijn, dat betekent tweedehands kleren die onlangs en in goede staat zijn gekocht. Everess Banda laat vol trots een voorbeeld zien: een rok met bijpassend jasje, in geel en rood.
Alle drie de vrouwen vinden het heel belangrijk om zich mooi te maken. Ze herhalen het steeds. ‘Iedereen kijkt naar je als je er mooi uitziet’, zegt Griseria Chaziya. ‘Ze denken dat het goed met je gaat en dat je gelukkig bent.’ Als ze zich mooi maakt, vergeet ze haar problemen en voelt ze zich fantastisch. ‘Ik verbeeld me dat ik bijzonder ben.’

Vertellen ze ook moppen in het dorp?
Vrienden en naaste familieleden (mannen) maken wel grappen over elkaars vrouwen. Zegt de een tegen de ander: ‘Heb je gezien hoe dat jongste kind van jou op mij lijkt? Toen je weg was naar je zieke oma in het andere dorp heb ik met haar geslapen. Daar lachen ze dan om.’

Hoeveel verdienen mensen? Hoeveel kosten basisproducten?
Een jaarabonnement op nrc.next kost 159 euro. Met hetzelfde bedrag kun je in Dickisoni het volgende doen:
– een bezoek aan de dokter betalen voor 382 mensen
– 27 zakken gesubsidieerde maïsmeel kopen van elk 50 kilo
– 16 zakken kunstmest kopen
– 160 kinderen een jaar lang naar de basisschool laten gaan
– 8 kinderen een jaar lang naar de middelbare school laten gaan
– een gezin met vier kinderen acht maanden onderhouden.

[fragment NRC.Next, slot van het nrc.nl-project over Dickisoni]
Vanuit Nederland kwamen er meer dan 400 vragen, vanuit Dickisoni een stuk of dertig. Twee werelden die vreemd voor elkaar zijn, kwamen even bij elkaar. De eerste dag bezocht ik vele huizen om de antwoorden op vragen uit Nederland te vinden. De tweede dag was dat al niet meer nodig. Toen de dorpelingen doorkregen dat ik elke dag halverwege de middag mijn apparatuur buiten zette om via een satellietverbinding vragen uit Nederland te ontvangen en vragen uit Dickisoni te sturen, bleven ze komen. (…) De vierde dag zaten er zeker 60 mensen, ook uit andere dorpen. (…)

Ze hadden meer belangstelling voor het beantwoorden dan voor het stellen van vragen. Ze bleven zich erover verbazen dat zoveel mensen aan de andere kant van de wereld van hun bestaan wilden weten. Het makkelijkst vonden ze de concrete vragen: Wat eten jullie? Hebben tieners bij jullie ook jeugdpuistjes? Hoever is het lopen naar school?

Om sommige vragen moesten ze grinniken of breeduit lachen. (…) De grootste moeite hadden ze met abstracte vragen. Zoals: Wat dragen de dorpelingen aan als oplossing voor de existentiële armoede? (…) Daar wisten ze geen antwoord op.
Veel antwoorden die ze op hun vragen uit Nederland kregen, gingen hun bevattingsvermogen te boven. Iedereen in Nederland heeft loon of een uitkering en het minimum jaarloon is ruim 15.500 euro bruto? Dat verdienen ze met zijn allen in een heel leven niet. (…) Kleine kinderen in Nederland gaan zelden dood. Ze reageerden met ongeloof.
Elke dag was er wel iemand die zich, bij het horen over die weelde, schaamde voor zijn armoede. Altijd was er wel iemand die zich tegenover de Nederlandse vragenstellers en antwoordgevers, meende te moeten excuseren. ‘We hebben ze niets te geven. We bidden voor ze.’

Het boek Binnen is het donker, buiten is het licht, is de weerslag van artikelen in M, NRC.Next en weblogs.nrc.nl over de periode september 2005 – juni 2007. In zijn weblog heeft Dick Wittenberg ook videobeelden van Dickisoni. Kijk op www.nrc.nl/richmeetspoor/ en http://weblogs.nrc.nl/weblog/richmeetspoor

Toelichting
Telkens terug naar Dickisoni

2005 was het jaar van het VN-actieplan voor armoedebestrijding: in 2015 moest de armoede zijn gehalveerd. Media doen vooral verslag van de noodtoestanden: hongersnoden, oorlog, natuurrampen. Maar wat is het alledaagse gezicht van de armoede? Hoe rooien mensen het met nog geen 2 dollar per dag? Wie zijn zij, hoe (over)leven zij, en: wie overleven niet? In mei 2005 reisden NRC-redacteur Dick Wittenberg en fotograaf Jan Banning naar Dickisoni (Chichewa) in Malawi, een ‘gewoon’ straatarm dorpje zoals er wereldwijd honderdduizenden zijn. Het project was een zeldzaam staaltje van participatieve journalistiek. En het groeide uit tot een – soms onthullende – interactieve multimedia-publicatiereeks (later omgewerkt tot boek), waarbij de krant al zijn kanalen inzette om de werelden van zijn lezers en de dorpsbewoners bij elkaar te brengen. En Wittenberg? Van afstandelijk journalist werd hij tevens hulpverlener, met alle dilemma’s vandien.

Door Dick Wittenberg

Hoe is dat? Leven in extreme armoede? Rondkomen van minder dan een dollar per dag? Dat wilde ik weten. Niet ongeveer, maar heel precies. Tot in detail. Als redacteur buitenland van NRC Handelsblad, gespecialiseerd in zwart Afrika, had ik al vaak over armoede geschreven. Altijd hield ik het idee dat ik alleen maar aan de buitenkant raakte. Ik trok door de sloppenwijken van Luanda en Port Harcourt. Ik sprak met de keuterboeren in Congo en Ethiopië. Ik verzamelde genoeg beelden en citaten om een indringend krantenverhaal te maken. Maar wat het echt inhield: dag in, dag uit leven in extreme armoede? Ik had geen idee.

Boeken over armoede vullen een bibliotheek. Maar al die boeken, rapporten en nota’s maakten me niet wijzer. Daarin komen alleen onderzoekers en hulpverleners en journalisten aan het woord. Niet de 2,7 miljard mensen die leven van minder dan twee dollar per dag. De armen schrijven geen boeken. Ze geven geen lezingen. Daartoe zijn ze niet in staat. Ze zijn ook arm aan vaardigheden. Aan overleven hebben ze hun handen meer dan vol.

Als ik echt wilde weten hoe het is het om in extreme armoede te leven, zat er niks anders op dan gedurende langere tijd te midden van extreme armoede te leven. Als ‘een vlieg op de muur’ moest ik het dagelijks leven registreren in een van die marginale, afgelegen dorpen waarvan het in Afrika wemelt. Het moest een doorsnee-dorp zijn. Niet in oorlogsgebied. Niet in een rampgebied. En ik zou het dorp in een periode van relatieve voorspoed bezoeken: in de oogsttijd. Niet in de maanden daarvoor, als er altijd wordt gehongerd. Ik zocht niet de extreme situaties, zoals gebruikelijk is voor journalisten. Alledaagse armoede, daar ging het mij om.

Ik koos voor een dorp waar ik als journalist al eerder was geweest tijdens de hongersnood van 2002: Dickisoni in Malawi. Ze kenden me daar. Dat maakte het makkelijker toestemming te krijgen van de chief om in zijn dorp te verblijven. Eigenlijk koos ik niet voor een dorp of een land, maar voor een plaatselijke persoon die me in het dorp zou vergezellen en zou vertalen. Ik koos voor de catecheet Epiphano Chifumbi die ik tijdens de hongersnood in 2002 voor het eerst ontmoet had. Toen al maakte hij op mij grote indruk door zijn intelligentie en zijn fijngevoeligheid. Hij was de ideale tussenpersoon. Heel zijn leven had hij in dorpen als Dickisoni gewoond. Dat maakte hem voor de dorpelingen tot een van hen. Hij was net zo arm als zij. Tegelijkertijd was hij anders. Hij was een man van God. Hij genoot vertrouwen. Hij opende het dorp voor mij.

Als een vlieg op de muur
Om het dagelijks leven in het dorp minimaal te beïnvloeden en om zo veel mogelijk op voet van gelijkheid om te gaan met de bewoners, wilde ik zoveel mogelijk net als zij leven. Ik volgde hun dagritme, hun tempo, hun gebruiken. Het lemen huis waarin ik sliep, onderscheidde zich in niets van hun huizen. Ik at hetzelfde eten als zij: elke dag dezelfde maïsbrei met wat gekookte pompoenbladeren en eens in de week een stukje scharminkelige kip.

Met al hun bezittingen konden ze nog niet eens een rieten mat bedekken. Dat gold ook voor mij. Ik had niet meer dan 7 kilo bagage bij me. Ik droeg steeds dezelfde kleren, net zoals zij. Mijn enige hulpmiddelen waren twee notitieblokken en een pen.

Twee concessies weigerde ik te doen. Ik dronk mineraalwater uit meegenomen flessen, geen water uit de dorpspomp. Ik sliep in een veldbed, niet op een rieten mat. Ik vond het belangrijker tijdens mijn verblijf gezond te blijven en mijn werk te kunnen doen, dan me ook aan te passen met drinken en slapen.

Twee concessies weigerde het dorpshoofd te doen. Ik mocht niet zelf koken. Dat was het werk van vrouwen. Ik moest ook accepteren dat enkele mannen iedere nacht waakten bij mijn huis. Het dorp was het aan zijn gastvrijheid verplicht ervoor te zorgen dat me niets zou overkomen.

Bij het welkom vertelde ik de verzamelde dorpelingen wat fotograaf Jan Banning en ik kwamen doen: leren hoe ze leven. Het antwoord ‘armoede’ gebruikte ik niet. Drie weken ben ik die eerste keer in het dorp gebleven. Jan Banning anderhalve week. We vergezelden de dorpelingen naar hun akkers. We bezochten alle huizen en voerden lange gesprekken. Aan het eind van het verblijf gaf ik namens de krant aan elk huishouden genoeg geld voor een zak maïs. Als dank omdat de dorpelingen me hadden onderwezen. Over die beloning had ik nooit met een woord gerept.

Op het verhaal in het maandblad M van NRC Handelsblad over alledaagse armoede reageerden ruim 600 lezers. Per telefoon, per post, of via e-mail. Veel lezers boden geld aan. Daardoor kwam ik in gewetensconflict.

Al in Dickisoni had ik besloten het dorp een jaar lang te volgen. Tijdens mijn bezoek had ik niet meer dan een momentopname gemaakt. Ik wilde het dorp bezoeken in alle seizoenen om te zien hoe het leven in de afzonderlijke huishoudens zich verder ontwikkelde. Ik was ervan overtuigd dat ik zo een nog completer beeld kon geven van ‘armoede in werking’. Een boek moest de weerslag zijn.

Van waarnemer tot partij
Om het naakte bestaan in Dickisoni zo accuraat mogelijk te beschrijven kon ik de inmenging van lezers in het leven van het dorp niet gebruiken. Hun steun veranderde de werkelijkheid. Nooit zou ik meer weten hoe het Dickisoni zonder ingreep van buiten was vergaan.
Maar ik kon het niet over mijn hart krijgen om het dorp de hulp onthouden. Te meer omdat tijdens mijn verblijf in de oogsttijd al duidelijk was dat het dorp afstevende op een hongersnood.

Ik heb overwogen het journalistieke plan om het dorp een jaar lang te volgen dan maar te laten varen. Uiteindelijk heb ik het bijgesteld. Vanaf dat moment deed ik niet meer alleen verslag van de alledaagse armoede in het dorp maar ook van de poging van de dorpelingen zich aan die extreme armoede te ontworstelen met hulp van buitenaf. Ik was niet meer alleen waarnemer maar ook partij, als vertegenwoordiger van de hulp van buitenaf. Dat dwong me voortdurend zo zorgvuldig en gewetensvol mogelijk verantwoording af te leggen van mijn manier van werken. Dat zouden journalisten in het algemeen vaker moeten doen. Lezers, luisteraars en kijkers hebben er recht op te weten hoe de aanwezigheid en het optreden van een journalist de werkelijkheid kleurt.

Als hulpverlener tegen wil en dank heb ik me altijd zoveel mogelijk op de achtergrond gehouden. Tussen mei 2005 en mei 2006 heb ik het dorp vier keer bezocht. Ik heb er in totaal bijna negen weken gewoond. In dat jaar hielpen Chifumbi en de Nederlandse witte pater Willem Kerkhof de dorpelingen aan maïsmeel en kunstmest om de honger op afstand te houden en een goede oogst te garanderen. Met geld van lezers. Dat gebeurde altijd als ik in Nederland was. De hulp heeft het dorp veranderd. De hulp heeft geen einde aan de armoede gemaakt.
April 2006 ging ik terug naar Dickisoni voor NRC.Next en de website van NRC Handelsblad. Ik wilde via internet relatief rijke Nederlanders en absoluut arme inwoners van Dickisoni rechtstreeks met elkaar in contact brengen. Twee groepen die weinig van elkaar wisten en elkaar normaal nooit zouden ontmoeten.

Dit keer had ik veel bagage bij me: een schootcomputer, een satellietmodem met telefoon, een digitale camera. Ik maakte elke dag een achtergrondverhaal of reportage. Verder was ik niet meer dan loopjongen, bemiddelaar. Nederlanders en dorpelingen stelden elkaar de meest basale en meest bijzondere vragen. Nederlanders en dorpelingen antwoordden elkaar. Zo ontstond een gesprek van mens tot mens tussen twee werelden. Twee groepen die vreemden voor elkaar waren, ontmoetten elkaar. Ik bracht het contact tot stand.

Het verhaal in M, het boek, direct contact via internet. Drie manieren om te achterhalen wat alledaagse armoede is. Drie manieren om deze kennis voor verschillende groepen te ontsluiten. Wordt vervolgd.

[kader]
Armoede zonder clichés

Door Jan Banning

In mei 2005 kreeg ik een telefoontje van de redactie van M: of ik zin had om met Dick Wittenberg een reportage te maken over armoede in Afrika. Zeker. De kwestie die direct opdook, was hoe vermijden we de clichés: enerzijds de expliciete Afrikaanse ellendefotografie – kleinbeeld, zwartwit, groothoek – anderzijds de esthetische ‘niks-aan-de-hand’ koffietafelboekenfoto’s in kleur? In samenspraak met art director Hans van Blommestein kwamen we uit op een middenformaatcamera (6×6) en een combinatie van zwartwit en kleur. Ter plekke moest ik een ‘zinvolle’ verdeling maken.

Wat mij eenmaal in Dickisoni aangekomen direct trof, was een kloof tussen buiten en binnen. Ondanks de armoede vertoonde het buitenleven schijnbaar nogal ‘gezellige’ trekken: er werd gedanst, gevoetbald, gepraat, kortom, gesocialiseerd. Binnen daarentegen, waar de schamele zakken voedsel stonden opgeslagen, gaapte het gebrek de mensen aan.

We woonden net als iedereen in een lemen hut. ‘s Nachts bekropen en gebeten door de mieren, postmoderne emmerdouche, toilet buiten, een cuisine van maïspap en groentesliertjes, dag aan dag. Maar we zaten we met onze neus bovenop het dorpsleven en om aan de slag te gaan, hoefde ik maar naar buiten te kruipen.

Aanvankelijk maakte ik buiten kleuropnamen, binnen portretteerde ik de bewoners met hun spullen in zwartwit. Maar in kleur werd alles ‘echter’, kwam het dichterbij. Dus ging ik volledig over op kleur. De Afrikaanse armoede is zelden binnenshuis gefotografeerd. Geen wonder, want de minuscule deurtjes en het vrijwel totale gebrek aan ramen stellen je voor flinke technische problemen.

Goede voorbereiding loont: ik had een complete flitsset bij me, plus een zonnecel voor het opladen. Daarmee kon ik de hutten uitlichten – een klus die soms wel anderhalf uur in beslag nam en waarbij ik behalve flitsers ook grote vellen zilverfolie gebruikte, om het licht op de goede plek en ‘natuurlijk’ te krijgen.

Tussen onze eerste en onze tweede reis in, publiceerde maandblad M onze reportage. Rond het weekend waarin de abonnees het magazine ontvingen, reed onze tolk op zijn gammele fiets over de zandweggetjes naar Dickisoni, om daar een pak met vijftig M’s en een stapel foto’s aan de dorpelingen te overhandigen.

Toen wij terugkeerden, lag of hing her en der in de hutten een M, een van mijn groepsfoto’s of portretten of een tijdens de eerste sessie gemaakte polaroid. Bij het maken van mijn tweede serie, ten behoeve van een tentoonstelling in de Kunsthal, kwamen die ‘Fremdkörper’ soms in beeld. Ik heb ervoor gekozen dat fotografische ‘Droste-effect’ intact te laten, vooral omdat het een inhoudelijk toepasselijke verbeelding was van de impact die onze aanwezigheid in Dickisoni had gehad – een beeldender, minder letterlijke en daarmee subtielere metafoor dan de zakken kunstmest die men met het geld van de NRC-lezers had aangeschaft. Vaak vallen die elementen pas bij beter kijken (en mits de foto groot genoeg te zien is) in het oog: zo wordt de goede beschouwer beloond.

Gerelateerde artikelen

De alweer vijftiende editie van het VVOJ Jaarboek Onderzoeksjournalistiek is vrijdag 6 april gepresenteerd tijdens de Avond van de Onderzoeksjournalistiek in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. In deze jubileumuitgave een speciaal katern met kleurenfoto’s waarop ANP-fotografen een jaar onderzoeksjournalistiek in beeld brengen.
Voor haar Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2017 zoekt de VVOJ een eindredacteur. Ben jij een ervaren bladenmaker? Heb je een scherpe eindredactionele blik? Ben je lid van de VVOJ en beschik je over de talenten die nodig zijn om een enthousiaste vrijwillige redactie te begeleiden? Lees dan vooral verder.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk