Jaarboek

Het hoogste woord

Overzicht Jaarboek 2006

cover2006Voor het eerst in zijn 168-jarige geschiedenis liet de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege van het land, voor een aantal weken een journalist toe. Hieronder een sterk ingekorte, door de Hoge Raad geautoriseerde versie van het oorspronkelijke verhaal van in M.

*M Magazine, 6 mei 2006*

Door Gerard van Westerloo

‘Jazeker. Het Hoge Rechtsorgaan waarvan de elf raadsleden van de strafkamer deel uitmaken is gebouwd op een hechte ondergrond van behoudzucht en traditie. Formeel worden de raadsheren benoemd door de Kroon, op voordracht van de Tweede Kamer. Na hun benoeming – voor het leven, dat wil zeggen tot hun zeventigste – moeten ze bij de Koningin langs om de eed af te leggen en krijgen ze een kopje thee. In feite echter benoemen ze elkaar, en wel in een geheime procedure. Zelfs de kandidaat weet niet dat er over hem of haar inlichtingen worden ingewonnen. De Tweede Kamer die daar wel het recht toe heeft, is sedert mensenheugenis niet meer van de Hoge Raad-keuze afgeweken. En de minister volgt die ook tamelijk blindelings.

Alleen al de benoemingsprocedure geeft de Hoge Raad iets geheim genootschapachtig. Zo ook de nadruk die er ligt op anciënniteit. Binnen de Raad bepaalt het aantal dienstjaren de rangorde. Voorzitter van de strafkamer wordt de langstzittende raadsheer. President van de Hoge Raad wordt de raadsheer met de meeste dienstjaren, ongeacht de vraag of hij, behalve een goed raadsheer, ook een goed Manager is. Zelfs de interne telefoonlijst is, behalve op alfabet, op anciënniteit gerangschikt.

In hun arresten dienen de elf raadsheren, als waren het gezworenen, met één mond te spreken. In de raadkamer zelf worden de oordelen mogelijk met een minderheid aan tegenstemmen geveld. Maar daarvan blijkt niets in de uitspraak.

Het openbare gedeelte van het werk tenslotte beslaat, uitzonderingsgevallen als Lucia de B. daargelaten, de circa vijf minuten, waarin de voorzitter van de strafkamer elke dinsdagmiddag, ten overstaan van bode, griffier en advocaat-generaal, in een verder lege zittingzaal constateert dat er niemand aanwezig is die op een openbare voorlezing van de uitspraken prijs stelt.

Maar als ik de acht raadsheren en de ene raadsvrouw die mij te woord staan naar hun eigen achtergronden en opvattingen vraag, dan blijkt het gezelschap niet van een vergelijkbaar soort behoudzucht doordesemd. In Aerdenhout of Wassenaar woont niemand meer. Wie ik thuis spreek, ontvangt mij meestal in een op het computernetwerk van de Raad aangesloten aanbouwtje of op de met wetboeken volgestouwde zolderverdieping van een keurig doch bescheiden burgerhuis in de provincie.

Ik heb alle raadsleden gevraagd naar hun gebruikelijke stemgedrag.

Ze antwoordden allemaal dat het antwoord er niet toe doet, evenmin als de vraag tot welke God ze voor het middagmaal al dan niet bidden. Want dat ze aanhangige zaken puur juridisch bekijken.

Maar ze vertelden het, op één raadsheer na, wel.

Twee raadsheren zeiden: ‘Ik ben AR’.

‘Maar die partij is 25 jaar geleden opgeheven’, zei ik dan.

‘Ja’, zeiden ze. ‘Dat bedoel ik.’

Een andere raadsheer noemde zichzelf een christen, maar dan van het ethische soort – ‘ik houd van ethiek’.

En de anderen waren ofwel lid van de Partij van de Arbeid (drie raadsheren) ofwel ze stemden Partij van de Arbeid – ‘in elk geval links van het midden, gematigd links zeg maar’, zegt de ene raadsheer die wel eens naar D66 uitglijdt.

Behalve raadsheren, de rechters dus, zijn er aan de strafkamer van de Hoge Raad ook vijf advocaten-generaal verbonden, een soort officieren van justitie, maar dan heel anders. Een van hen is PvdA-lid. Een ander stemt de ene keer op de Socialistische Partij, de andere keer op de Christenunie. Een derde houdt het op D66 of anders toch de PvdA. De vierde stemt PvdA, maar soms ook linkser. En de vijfde zweeft, afhankelijk van politieke situatie, program en partijleider, langs de grote partijen.

Negen linkse stemmen en enkele christelijke met een sociaal gezicht: nee, ultraconservatief in het stemhokje zijn ze niet, de hoogste rechters en aanklagers van dit land.

(…)

Raadsvrouw Wilhelmina Thomassen zette me op het spoor. Ze spreekt van een fictie. De vraag, zegt zij, is niet of de Hoge Raad in belangrijke zaken naar de feiten kijkt. De vraag is in hoeverre de Hoge Raad dan naar de feiten kijkt. De spanning ligt bij de vraag waar je ophoudt. De ene raadsheer is daar veel strikter in dan de andere. De een zegt al gauw, hier kunnen we niet meer naar kijken. De ander zegt, nee, we moeten verder gaan. Zelf vind ik dat ik, ook in de Hoge Raad, een actieve rechter moet zijn. Je kan je heel terughoudend opstellen vanuit de cassatietechniek. Je kan ook verder gaan en de cassatietechniek gebruiken om te verhinderen dat er onrecht geschiedt.’

De strikten onder de raadsleden van de strafkamer vinden, als raadsheer de Savornin Lohman, dat je ‘er voorzichtig mee moet zijn om de grenzen ruimer te trekken, dat kun je alleen met kleine stapjes tegelijk’. Of als Strafkamervoorzitter Bleichrodt dat ‘dit werk inderdaad iets heel beperkts heeft omdat je niet actief bent maar receptief’. President Davids: ‘In wezen doen wij niets dan het werk van een lagere rechter corrigeren.’

Anderen zien de Hoge Raad minder strikt als het interne geweten van de Nederlandse Rechtspraak en verlangen heimelijk naar een rol als juridisch geweten van de Natie.

Het zou, dat staat vast, de Hoge Raad meer kleur geven.

Andere raadsleden halen daar hun schouders over op. ‘De buitenwereld’, zegt raadsheer de Savornin Lohman, ‘heeft veel te hoge verwachtingen van wat de Hoge Raad kan. Onze speelruimte is zo beperkt. Is het vonnis van de lagere rechter goed gemotiveerd? Is het overeenkomstig de wet? Okee, dan houdt het voor ons op.

(….)

Raadsvrouw Wilhelmina Thomassen die, ondanks duidelijke blijken van het tegendeel, officieel nog altijd als raadsheer door het leven gaat, spreekt andermaal van een fictie. De arresten van de Hoge Raad, zegt zij, zijn, behalve op hoogstaand juridisch vakwerk, ook gebaseerd op de fictie dat de elf raadsleden van de strafkamer het altijd met elkaar eens zijn. ‘Geen mens gelooft dat. Maar we moeten, erg Nederlands, uiteindelijk met één mond spreken.’

Zelf is ze er een verklaard voorstander van om in de arresten van de Hoge Raad ook afwijkende meningen te verwoorden. Het zou, bij doorvoering, iets revolutionairs zijn in de Nederlandse rechtspraak. En dus leg ik de denkbeelden van raadsvrouw Thomassen voor aan de voorzitter van de strafkamer, mr. Bleichrodt. Hij zegt dat het thema van de dissenting dominions – als het over afwijkende meningen gaat wordt de voertaal als vanzelf Engels – binnen zijn strafkamer en onder de huidige werkdruk ‘geen discussiepunt’ vormt.

Maar daar vergist hij zich in.

Raadsheer Corstens is er zelfs een warm voorstander van: ‘We moeten opener worden. En dan hoeven we niet altijd naar consensus toe te redeneren’. Raadsheer Koster ‘staat er in principe voor open’ – het zal, denkt hij, het vertrouwen in de rechtspraak alleen maar vergroten. Raadsheer Van Dorst ziet er ‘voor de Hoge Raad wel hout’ in. Raadsheer Ilsink denkt dat de arresten er alleen maar scherper door zullen worden – hij is er voor zodra het om kwesties van rechtseenheid gaat. En raadsheer Davids, de president van de Hoge Raad, is er niet voor, maar ook niet mordicus tegen. Alleen de lang zittende raadsheren Bleichrodt, Balkema en de Savornin Lohman hebben er tamelijk grote of zelfs overwegende bezwaren tegen.

Om kort te gaan: waar de voorzitter van de strafkamer eensgezindheid ziet, heersen over het onderwerp afwijkende meningen tamelijk sterke dissenting opinions. Het zou best eens kunnen dat de nieuwlichters onder de Hoge raadsheren ervoor gaan zorgen dat er, binnen afzienbare tijd, een einde komt aan de eeuwenoude continentaal-Europese regententraditie die meningsverschillen koste wat het kost binnenskamers wil houden.

In alle gesprekken die ik met de raadsheren voer komt het aan de orde. Ja, er zijn binnen het Hoge Rechtsprekende Gezelschap andersdenkende stromingen die zich telkens in dezelfde personen manifesteren. ‘We weten hoe de hazen lopen’, zegt raadsheer Balkema. ‘We kennen onze pappenheimers’, zegt raadsheer Ilsink. Hij heeft het over de rekkelijken versus de preciezen. Raadsheer Corstens noemt ze de crimefighters, tegenover de leden met meer aandacht voor de waarborgen van een verdachte. De eersten zijn meestal (maar niet altijd) vanuit de Rechterlijke Macht in de Hoge Raad gekomen. De tweeden komen vaker uit de advocatuur of de wetenschap. De eersten, zegt raadsvrouw Thomassen vinden dat de strafvervolging niet teveel gehinderd moet worden vanuit de Hoge Raad. De tweeden gaan eerder op hun strepen staan als ze vinden dat de verdachte geen eerlijke kans heeft gekregen. En ze zijn tegelijk, zegt raadsheer Corstens, voor meer openheid, voor minder geheimzinnige benoemingen, en voor afwijkende meningen in een Hoge Raadarrest.

In de raadkamer kan het tussen de rekkelijken en de preciezen hoog oplopen. Maar daar merkt geen mens iets van, omdat er uiteindelijk een eenduidig arrest wordt gewezen met een eenduidige slotconclusie. In de huidige Hoge Raad winnen de rekkelijke crimefighters het doorgaans van de precieze waarborgers.

Maar scherpslijper zijn ze geen van beiden.

‘Het saaie van de HogeRaad’, zegt raadsheer Ilsink, ‘is dat er zulke gematigde mensen in komen. Je zal hier nooit extremen vinden.’ Daarover zijn al zijn collega-rechters het eens: voor erg uitgesproken juristen, voor vaklui met een al te expliciete mening, is er geen plaats in de Hoge Raad. ‘Zo iemand zou hier ook niet gelukkig worden’, denkt raadsheer Balkema. ‘Nee’, zegt raadsheer Bleichrodt, ‘aan doordrammers hebben we geen behoefte.’

TOELICHTING
Hoge Raad is Niet Zo Duur

Het was zeker ontzettend moeilijk om daar binnen te komen?’ Die vraag, met het impliciete antwoord ‘jazeker, nou en of’ erin opgesloten, werd mij, na publicatie van mijn portret van de Hoge Raad in het M-Magazine van NRC Handelsblad, door collega-journalisten vaak gesteld. Op zichzelf begrijpelijk.Tenslotte was het in de 168 jaar van zijn bestaan nog niet voorgekomen dat het Hoogste Rechtsorgaan in het Koninkrijk der Nederlanden een journalist vrij toegang tot haar burelen verleend had.

Door Gerard van Westerloo

‘Daar heb je natuurlijk wel tien, telkens gewijzigde en bijgepunte, conceptvoorstellen voor moeten inleveren, nietwaar?’ Dat veronderstelde de NRC-redactiechef, die een ondergeschikte op mij afstuurde die bij een ander Hoog College van Staat wilde binnendringen.

Ik liet het mij graag aanleunen. Het kan in dit vak nooit kwaad als je voor een taaie doorbijter aangezien wordt.

Maar het klopte niet. Integendeel zelfs.

Binnen tien minuten nadat ik daar voor het eerst aan de deurbel had getrokken, was de zaak bij de Hoge Raad in feite beklonken. Dat het vervolgens nog een paar maanden geduurd heeft voordat ik daadwerkelijk in het gebouw rondliep is een andere zaak. Bij de Hoge Raad vraagt alles nu eenmaal tijd, op een maandje meer of minder wordt daar niet gekeken.

Maar dát het ooit zover zou komen stond in wezen binnen no time vast. Zo duur is Hoge Raad nu ook weer niet.

Mevrouw de griffier
Het grote voordeel van de Hoge Raad is dat er sedert 1838 geen afdeling communicatie, noch ook een eenheid persvoorlichting en zelfs geen officieel aangewezen persraadsheer aan verbonden is. Het ontbreken van een professioneel communicatie- annex voorlichterstype heeft mijn binnenkomst ernstig vergemakkelijkt. Toen ik me voor het eerst in het zeer fraaie Huis Huguetan aan het Haagse Lange Voorhout meldde, deed de griffier, mevrouw mr. Eveline Hartogs, de perscontacten er eenvoudig bij. Het was haar verboden om iets inhoudelijks te zeggen over enige uitspraak. Ze diende zich te beperken tot de meer organisatorische kwesties. Mag het krantenbezoek gratis parkeren onder het gebouw? En zijn de agenda’s van president en procureur af te stemmen op een gemeenschappelijke interviewafspraak?

Al tijdens dat eerste bezoekje aan mevrouw de griffier werd ik getroffen door haar, laat ik maar zeggen, welwillende zakelijkheid. Ze zei dat ze mijn plan prachtig vond. Een omvangrijk portret van haar Hoge Raad? Ze was er meteen voor gewonnen. En ze beloofde dat ze haar best zou doen om de president, de procureur-generaal, alle raadsheren en alle advocaten-generaal aan, nee niet aan mijn, aan onze kant te krijgen.

Terzijde: een klein en onbedoeld negatief gevolg van het portret dat ik schreef, is wel dat de president van de Hoge Raad er sindsdien voor gewonnen lijkt om tot de benoeming van een raadsheer, speciaal belast met de perscontacten over te gaan. Ook zelf ziet hij dat, vermoed ik, als een moderniteit die hij liever langs zich heen zou laten gaan. Maar helaas, het schijnt dat dit tijdsgewricht er onafwendbaar om vraagt.

Goedkeuring
Uiteindelijk kregen de griffier en ik de president, de procureur-generaal, acht van de tien raadsheren, verbonden aan de Strafkamer en vier van de vijf advocaten-generaal aan onze kant. Twee raadsheren wensten niet met mij te spreken. De een omdat hij het woord pers synoniem acht met leugen en bedrog. De ander omdat zij vreesde dat ze er nog niet ervaren genoeg voor was. De ene weigerachtige advocaat-generaal gaf geen reden op.

Na de maanden die de Strafkamer nodig had om er intern over te spreken, werd ik uiteindelijk ontboden bij een vierschaar, bestaande uit de president, de vice-president, de griffier en de procureur-generaal. Ik vertelde hen dat ik geen antwoord kon geven op de vraag waar ik precies op uit was, omdat ik daar nu juist tijdens mijn gesprekken achter wilde komen. Dat antwoord beviel ze, geloof ik. Ze leidden er in elk geval uit af dat ik mijn eindoordeel niet al klaar had voor ik aan de onderneming begon. Ze dachten dat dat met journalisten meestal wel het geval was.

Ik kreeg maar één beperking opgelegd. Ik mocht wel in hun Raadkamer aanzitten tijdens het organisatorische gedeelte van de besprekingen, maar niet tijdens het inhoudelijke deel. Dat vonden ze zelf ook wel jammer. Maar daar konden ze verder niks aan doen. Als ze me daar wel bij toe lieten waren ze strafbaar ingevolge artikel 7 RO lid 3.

Ze vroegen ook nog of ze mijn stuk van te voren mochten lezen. ‘Ja’, zei ik, ‘tenminste één uwer die mandaat heeft van de anderen.’ Dat is voor mij een heilig uitgangspunt. Dat één iemand verantwoordelijk is voor de autorisering. De vierschaar vond dat redelijk. Ze begrepen ook wel dat het stuk er nooit zou komen als het de expliciete en individuele goedkeuring moest krijgen van tien raadsheren en vijf advocaten generaal.

Kernthema
Ik beoefen een vrij tijdrovende vorm van slow-journalism. Dankzij de ruimhartigheid van het maandelijkse M-Magazine kan ik het mij inderdaad permitteren om er onderweg pas achter te komen waar mijn artikel over moet gaan. Zo nam ik bij de Hoge Raad de ruimte om eerst met een hoop medewerkers van het wetenschappelijk bureau te spreken, zonder uit die gesprekken per se te willen citeren. Daarna begreep ik dat mijn stuk onder andere moest gaan over de oud-Hollandse regenteske gewoonte van de Raad om een oordeel, waarover tien mensen zich buigen, uiteindelijk als de unanieme eensgezinde uitspraak te presenteren die het in werkelijkheid zelden of nooit is. Een afwijkende mening houdt de Nederlandse regent al langer dan sedert 1838 het liefste binnenskamers. Uit de voorgesprekken bleek dat er binnen de Strafkamer een minderheid aan (jongere) raadsheren was die misschien wel met die gewoonte wilde breken. Maar ze kregen er van de meerderheid niet, of misschien nog niet, de ruimte voor. Dat werd uiteindelijk wel een kernthema, zowel van mijn gesprekken met de raadsheren als van het uiteindelijke stuk.

Zo kwam ik gaandeweg ook achter andere verschillen in taakopvatting die er binnen de Strafkamer leefden. De meest verrassende daarvan, ook voor de raadsheren zelf, was wel dat ze in meerderheid van de herzieningen af wilden. Nu is het nog zo dat alleen de Hoge Raad, en dan onder zeer strenge voorwaarden, een afgesloten zaak kan heropenen. De meeste raadsheren en advocaten generaal dachten dat ze daar al met al, toch niet voldoende goed in waren.

Rechtser strafklimaat
Ik sprak de raadsheren eerst elk afzonderlijk in hun Haagse werkkamer – zo’n anderhalf tot twee uur. Die gesprekken hadden vaak een vriendelijk maar wat formeel karakter. Daarna sprak ik de meesten nog een keer, maar dan bij hen thuis in Groningen, in Friesland, in de Achterhoek of waar ook ter wereld. Pas bij dat tweede gesprek spreken de raadsheren zich redelijk vrij uit. Bijna alle raadsheren bleken zich grote zorgen te maken over het, harder, strenger, rechtser wordende strafklimaat in Nederland. Dat werd een ander kernthema van het uiteindelijke artikel.

Tussen de gesprekken op kantoor en de gesprekken thuis door zocht ik advocaten op die veel met de Hoge Raad te maken krijgen en geleerden die er over geschreven hadden. Hun kritiek, bijvoorbeeld op de ondoorzichtige benoemingen in de Hoge Raad en hun wrevel, bijvoorbeeld over de vergevingsgezindheid van de Hoge Raad tegenover ernstige fouten bij de opsporing of tijdens de procesvoering, bracht ik tijdens het tweede gesprek uiteraard ook ter sprake.

Schuren en plamuren
Ik nam geen van die gesprekken op met een bandrecorder: daar ben ik een verklaard tegenstander van. Wel maakte ik uitvoerig aantekeningen die ik, als het even kon, dezelfde dag nog, in extenso uittikte. Aan het slot bracht ik al die gespreksverslagen bij wijze van spreken in kaart op stroken papier die ik voorzag van dwarsverbinding als: zie hiervoor ook gesprek 13, blaadje 5, vierde alinea. Ook plaatste ik in de kantlijn vele uitroeptekens. Een als ik de uitspraak mooi vond, twee als ik hem mooi en belangrijk vond en drie als ik hem mooi, belangrijk en voor het stuk essentieel vond. Een lang stuk schrijven – het portret in M-Magazine telde uiteindelijk meer dan 8000 woorden – is zoiets als een huis van binnen schilderen. Het meeste werk gaat zitten in het schuren en plamuren. Als dat naar behoren gedaan is, schrijft het stuk zich min of meer vanzelf.

Het kostte me niet veel moeite om het conceptstuk tamelijk onaangetast geautoriseerd te krijgen. De griffier legde alle citaten aan de betrokkenen voor, ervan uitgaande dat ik ze niet uit mijn duim had gezogen. De voorgetselde correcties waren bijna altijd stilistisch van aard. Alleen de voorzitter van de Strafkamer. mr. Carel Bleichrodt ging, vond ik, zijn boekje te buiten. Lang nadat het stuk volgens afspraak door de gemandatteerde griffier geautoriseerd was en toen de kopij al hoog en breed bij de drukker lag, belde hij me op om te zeggen dat hij bezwaren had tegen een bepaalde passage. Toen ik naar waarheid zei dat hij daar te laat mee was, dreigde hij met een proces om de publicatie tegen te houden en beledigde hij me door te veronderstellen dat ik het wel leuk vond om hem in mijn stuk als een domme oude man af te schilderen. Dat was de enige keer dat iemand er van uitging dat journalist inderdaad een ander woord is voor leugenaar of fantast.

Ik weet niet of het stuk iets veranderd heeft aan de werkwijze van de Strafkamer bij de Hoge Raad. Erg waarschijnlijk is dat niet. Veranderingen worden daar alleen bij consensus doorgevoerd. Het kan me ook niet erg veel schelen. Ik schrijf niet om de wereld te verbeteren. Ik schrijf om de wereld iets beter te begrijpen.

Gerelateerde artikelen

De alweer vijftiende editie van het VVOJ Jaarboek Onderzoeksjournalistiek is vrijdag 6 april gepresenteerd tijdens de Avond van de Onderzoeksjournalistiek in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. In deze jubileumuitgave een speciaal katern met kleurenfoto’s waarop ANP-fotografen een jaar onderzoeksjournalistiek in beeld brengen.
Voor haar Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2017 zoekt de VVOJ een eindredacteur. Ben jij een ervaren bladenmaker? Heb je een scherpe eindredactionele blik? Ben je lid van de VVOJ en beschik je over de talenten die nodig zijn om een enthousiaste vrijwillige redactie te begeleiden? Lees dan vooral verder.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk