De toeristische industrie op en rond de Kilimanjaro explodeert. Voor veel Tanzanianen uit de streek is het de enige bron van inkomsten geworden. Helemaal onderaan de ladder staan de dragers, die de bagage, het materiaal en het eten van de toeristen de berg op sleuren. Slecht betaald en in onaangepaste kledij vechten ze om te overleven. Vaak letterlijk: elk jaar sterven er door onderkoeling, hoogteziekte en ongevallen. Al is er een voorzichtige kentering. Sommige reisorganisatoren maken er een verkoopargument van dat ze hun dragers wél goed behandelen, en westerse toeristen blijken daar gevoelig voor. Schrijver Tom Naegels en fotograaf Nick Hannes trokken naar het dak van Afrika en zagen er schrijnend onrecht, maar ook zingende dragers.
*MO* Magazine, februari 2006*
Tekst Tom Naegels
Foto’s Nick Hannes
Itembe (18) zit puffend aan de kant van de weg. Zijn 25 kilogram zware zak ligt naast hem. Zo had hij zich zijn eerste klim als drager op de Kilimanjaro niet voorgesteld. Het is nog maar zijn tweede dag en hij kan al niet meer. Zijn collega’s lopen ver voor hem, zelfs zijn toeristen zitten hoger. Moet hij zo zes dagen verder?
Gefrustreerd kijkt de jongen ons aan. Hij kán niet opgeven, zegt hij. Na het faillissement van zijn vader is hij van Mwanza, aan het Victoriameer in het noorden van Tanzania, naar Arusha gereisd, meer dan 800 kilometer zuidelijker, om te kunnen werken in het toerisme. In Mwanza is er enkel de visvangst, en die brengt niets op. Twee maanden lang is hij elke ochtend op eigen kosten van Arusha naar Lemosho gereden, een dorp aan de voet van de berg, in de hoop dat een van de vertrekkende groepen daar een extra drager kon gebruiken. Eindelijk was hem dat gelukt… En nu kon hij het gewicht niet aan.
Vijfentwintig kilogram, hebben wij dat al eens geprobeerd? Ik hijs de zak op mijn hoofd, blijf enkele seconden wankelen maar moet hem dan laten vallen. Dàt acht dagen lang een berg op dragen?… Ik kijk ongelovig naar onze gids, Joseph.
‘De eerste keer horen ze je niet zoveel te geven,’ zegt die. ‘Normaal geven ze beginnelingen vijftien kilo. En de tweede dag minder. Als je het tot hier hebt uitgehouden met zo’n zware zak, dan ben je wél geschikt voor de job.’
Joseph denkt na. Dan zegt hij: ‘Ik ga met je gids praten. Als je je werk in normale omstandigheden kunt doen, dan doe jij deze klim wél uit.’
Elk jaar doen er meer dan 25.000 toeristen een poging om de 5.896 meter hoge top van de Kilimanjaro, de hoogste berg van Afrika, te bereiken. Daarbij worden ze begeleid door minstens één gids, en een leger van dragers. Zij sleuren de bagage, maar ook de tenten, slaapzakken, tafels, stoelen, borden, bestek en eten voor de hele groep. ‘Meestal zijn het straatarme jonge mannen zonder opleiding, werklozen uit de stad of arme koffieboeren uit de dorpen rond de berg,’ vertelt Joseph. ‘De toeristische industrie boomt, maar zij profiteren er niet van. Het zou prima werk kunnen zijn, maar nu worden ze als muilezels behandeld.’
Joseph Nyabasi (35) is niet alleen onze gids. Hij is de directeur van de Kilimanjaro Guides and Porters Union, een twee jaar geleden (op Belgisch initiatief) opgerichte vakbond die probeert om de dragers te verenigen, op te leiden en betere werkomstandigheden voor hen af te dwingen. Joseph is zelf drager geweest, zoals de meeste gidsen trouwens. ‘In mijn tijd was het harder dan nu,’ zegt hij. ‘Ik ging de berg op met vijftig kilo op mijn rug. Ik kreeg één dollar per dag betaald. Soms sliepen we in grotten. Dragers klommen op sandalen of zelfs teenslippers, in een dun T-shirtje. Ze hadden vaak geen slaapzak en ze sliepen in een onverwarmde tent, of soms buiten. Er stierven er dan ook veel.’
Vandaag is de situatie iets beter. Er is nu een maximumgewicht van 25 kilo, al wordt daar nog veel mee gesjoemeld, en dragers zijn verplicht om een slaapzak te hebben, en min of meer degelijk schoeisel. Joseph: ‘De problemen situeren zich nu vooral rond het loon en de rechtszekerheid. Dragers klimmen bijna allemaal zonder verzekering. Als ze een ongeval krijgen, dan betaalt de werkgever niets. Vaak worden ze niet eens per helikopter van de berg gehaald. Ze slapen nog steeds vaak in de eettent, wat betekent dat ze buiten moeten wachten tot de toeristen klaar zijn. Lonen van minder dan drie dollar per dag zijn zeer gewoon. Wij eisen een minimumloon van zes dollar per dag, inclusief maaltijden en transport.’
En een beperking op het aantal dragers. Naar schatting wagen ongeveer zesduizend mannen hun kans. Dat maakt de concurrentie zo groot dat de werkgevers zich alles kunnen permitteren. Dragers klimmen onder om het even welke voorwaarden: beter iets dan niets.
De volgende dag zien we Itembe weer. Joseph is er dan toch in geslaagd om hem aan boord te houden. Zijn gids had geprotesteerd – ‘Ik kan geen slappelingen gebruiken!’ – maar na enig aandringen had hij toegegeven. Goed, goed, hij zou hem twintig kilo geven. Maar alleen omdat het de eerste keer was! Hij was niet van de liefdadigheid.
De gidsen hebben absolute macht op de berg. Ze zijn de vertrouwenspersoon van de klanten en van de reisorganisator. De berg gonst dan ook van verhalen over machtsmisbruik. Over hoe een gids vijftien teamleden aangeeft bij het reisbureau, daar geld voor krijgt, vervolgens met slechts tien dragers vertrekt en de bespaarde lonen in eigen zak steekt. Over hoe tien dragers nu het gewicht van vijftien moeten dragen, en dus overladen worden. Over hoe de gids aan de toeristen voorstelt om alle fooien aan hem te geven, waarna hij ze zogenaamd zal ‘verdelen’ – maar er slechts een klein deel van aan de dragers geeft. Over hoe dragers geen arbeidscontract hebben, waardoor een gids soms na afloop van de klim zegt: ‘Jij hebt nooit met mij geklommen.’ En over hoe dragers de gids steekpenningen moeten geven om uitgebuit te mogen worden.
We zitten op 4.900 meter. Alle planten zijn verdwenen; er is nog enkel rots en stof. De dagen zijn mistig en koud. Onze dragers sjokken moedeloos verder. En dan…
‘Jambo! Jambo bwana! Habari ghani! Mzuri sana!’
Na alle verhalen over armoede en ellende, komen er ons plots zingende en dansende dragers tegemoet. Hebben ze dan geen last van de hoogte? Moeten ze niet somber zijn omdat ze weinig verdienen, omdat ze slecht verzekerd zijn, omdat hun gidsen hen oplichten?
‘Aha!’ jubelt Faraga, een van de dragers. ‘Wij verdienen niet te weinig! Wij zijn wél verzekerd! Want wij zijn de Kili Warriors! Joehoe!’
De Kili Warriors is een van de reisbureaus waar alle dragers voor willen werken. Ze betalen tien dollar per dag, en raden een hoge fooi aan. Het is hun verkoopargument: ze trekken toeristen aan die op een verantwoorde manier willen reizen.
Het nadeel is hun prijs. Bij de Kili Warriors kost een trip van acht dagen 2.800 dollar. Bij andere bureaus betaal je 650. Joseph: ‘Maar is dat geen onrealistisch lage prijs? Is het niet raar dat zelfs budgetreizigers vandaag de Kilimanjaro kunnen beklimmen? Als de dragers goed betaald worden dan zal een klim een pak duurder zijn, ja. Maar wat is het belangrijkste? Dat jullie goedkoop een exclusieve vakantie kunnen meemaken, of dat wij in ons eigen land een normaal leven opbouwen?’
Weer beneden rest ons nog één belangrijk moment: het overhandigen van de fooien. Organisaties die het voor de dragers opnemen, hameren erop dat die rechtstreeks aan de dragers zelf gegeven moet worden. Al te vaak steken de gidsen een deel op zak. Dat is wel vervelend voor de toerist. Voor onze groep komt het totaal aan fooien neer op één miljoen Tanzaniaanse shilling (ongeveer duizend dollar). Met dat enorme bedrag voor onze neus zitten we in een eenvoudig restaurantje in Moshi. We verdelen de biljetten in stapeltjes, terwijl de ober fronsend onze borden tussen het geld zet en 25 sjofel geklede dragers verlekkerd naar onze tafel staren. Opnieuw voelen we ons onaangenaam rijk, opschepperig, paternalistisch en neokoloniaal: de witte weldoeners, die de boys hun pré in handen stoppen.
Na die laatste betaling is de sfeer op de bus uitgelaten. Onze dragers kijken uit naar hun gezinnen. Deo vertelt over Mweka, waar hij dankzij sponsoring volgend jaar heen kan. De rest zingt het lied van de Kili Warriors. Alleen Valentin kijkt bitter uit het raam. Af en toe kijkt hij ons beschuldigend aan. We sussen ons schuldgevoel door te denken: wij hebben structureel geholpen, door met de vakbond te klimmen. Maar daar heeft Valentin, die straks het hele dorp aan zijn deur zal vinden, geen boodschap aan.
TOELICHTING
Een verhaal van uitbuiting in woord en beeld
De ondraaglijke zwaarte van het bestaan
Het toerisme naar de Kilimanjaro in Tanzania komt letterlijk neer op de ruggen van sherpa’s, dragers die onder penibele omstandigheden de bagage van toeristen naar de top van de hoogste berg van Afrika dragen. Karavaan, een Vlaamse organisatie voor duurzaam toerisme, verzocht schrijver Tom Naegels en fotograaf Nick Hannes om een reportage te maken over het lot van de sherpa’s. Het resultaat werd een fototentoonstelling met bijbehorende catalogus. Een deel van de reportage werd bovendien gepubliceerd in MO* en ook De Standaard, Le Soir en radioprogramma’s besteedden er aandacht aan.
Door Nick Hannes
De beklimming van de hoogste berg van Afrika kan enkel onder begeleiding van een gekwalificeerde gids, die een beroep doet op sherpa’s om materiaal en proviand te dragen. Gidsen werken meestal voor plaatselijke toeristische bureaus, die onderling sterk verschillen in kostprijs, route, duur, comfort, én respect voor het personeel. Er bestaan compagnies die hun dragers correct behandelen en betalen, maar deze zijn eerder uitzondering dan regel op de zwaar concurrerende toeristische markt in Noord-Tanzania.
Karavaan ondersteunt de Kilimanjaro Guides and Porters Union in Arusha, een ’vakbond’ die uit onvrede is ontstaan vanuit de dragersgemeenschap zelf. Oprichter en coördinator Joseph Nyabasi, die ooit als drager de uitbuiting aan den lijve ondervond, zet zich nu in voor betere arbeidsvoorwaarden in het berg- en safaritoerisme. De Union organiseert ook zelf expedities naar de Kilimanjaro. Het lag dus voor de hand dat we de klim bij hen zouden boeken.
Er zijn grofweg twee manieren om de berg te beklimmen: de populaire ‘Coca Cola-route’ met overnachtingen in berghutten, of een van de talloze tentenroutes. Voor vertrek hadden we, samen met medewerkers van Karavaan, uitgemaakt dat een tocht met tenten interessanter zou zijn voor de inhoud van de reportage. Tenten zijn extra bagage, waardoor meer dragers nodig zijn. Bovendien komen er andere misbruiken voor, die eigen zijn aan de tentenroutes. Veel reisbureaus nemen immers wel degelijke en ruime tenten mee voor de toeristen, maar laten hun dragers letterlijk in de kou staan. Het gebeurt ook vaak dat de dragers opeengepakt in de mess-tent moeten slapen, wat impliceert dat ze in weer en wind moeten wachten als de toeristen eten.
Joseph stelde ons een 8-daagse tocht voor van 13 tot 20 september 2005, samen met drie Amerikaanse toeristen, via de westelijk route. Joseph zou zelf gidsen, zodat we tijdens de tocht dicht bij de informatiebron zaten.
In een kennismakingsgesprek bij aankomst in Arusha, legde Joseph ons de werking van de Union uit, en ging hij dieper in op de uitbuiting van de dragers. Nodig om te weten waarop we moesten letten, en wat we moesten vragen aan dragers die we onderweg zouden ontmoeten. Tekst en foto’s moesten elkaar aanvullen, niet herhalen. Elk medium heeft zijn zwakke en sterke kanten. Sommige zaken zijn niet te fotograferen (omkoping, lage lonen), terwijl het beeld van een krom gebogen drager meer zegt dan het neergeschreven aantal kilo’s dat hij meezeult.
Dragers hebben een betere fysiek dan de doorsnee toerist, en lopen daarom voorop. Ze komen eerder aan op de overnachtingsplekken waar ze in afwachting van de klimmers tenten opstellen en eten koken. Tijdens de beklimming werden we dagelijks meerdere keren ingehaald door groepjes dragers van andere compagnies. Dat waren de enige momenten dat ik dragers in actie kon fotograferen. Soms liep ik een stuk voor hen uit om hen nogmaals te laten passeren.
Verboden te praten
In een tentenkamp aangekomen, was er meestal tijd genoeg om met de dragers te praten. Soms hadden we daarbij een tolk nodig, aangezien heel wat dragers geen of onvoldoende Engels kennen. Sommige bureaus nemen liever personeel aan dat enkel Swahili kent, zodat communicatie met de toeristen onmogelijk is. Soms wordt hen zelfs botweg verboden met toeristen te praten. De uitbuiting gedijt immers beter in een klimaat van onwetendheid. Het gebeurde ook dat dragers niet durfden spreken, uit angst hun job te verliezen. Vooral als de gids in de buurt was, letten de dragers op hun woorden. Vaak kon Joseph hen toch overtuigen hun verhaal te doen.
Aangezien we ‘s avonds vaak dezelfde groepen aantroffen op de campingplaatsen, wisten de dragers al snel wat onze missie was. Dat maakte de tongen losser, en het fotograferen spontaner. Al bleef er een zekere schaamte bestaan telkens wanneer ik foto’s wilde maken van overbevolkte tenten met rustende of ontwakende dragers. Velen verstopten hun hoofd onder de dekens, enkelen vroegen geld. De tent is privé, zoveel was duidelijk.
Vanaf vijfduizend meter hoogte, sloegen kortademigheid en hoofdpijn onherroepelijk toe. Gedaan met rondhollen. In Crater Camp, op 5.800 meter hoogte, kwamen de pijnstillers aardig van pas tegen een bonzende kop. De minste beweging die een mens hier maakt, kost energie. Zelfs na het indrukken van de ontspanknop moest ik secondenlang op adem komen. Die nacht vroor het twintig graden onder nul in de tent.
Na de expeditie vervolledigen we ons verhaal met een aantal korte bezoeken. In de Professional Tour Guide School in Arusha worden onder andere gidsen voor de Kilimanjaro opgeleid. We woonden een les bij, en hadden gesprekken met de leraar en enkele studenten. Er valt geld te verdienen in de toeristische sector in Noord-Tanzania, maar dan moet je wel de kans krijgen om te studeren. De studenten krijgen les over fauna en flora, en over de omgang met buitenlanders. Waar niets over wordt gezegd, is hoe een gids zich hoort te gedragen tegenover zijn personeel in het algemeen, of dragers in het bijzonder.
Om ook een andere stem te horen in het verhaal van de sherpa’s, hadden we nog een gesprek met Karen Valenti, coördinator van die andere belangenorganisatie, de Kilimanjaro Porter’s Assistance Project in Moshi. Anders dan de Union, organiseert deze niet-gouvernementele organisatie zelf geen trips. Zij leiden dragers op, bieden hen Engelse les aan, wijzen hen op hun rechten, lenen hen gratis klimmateriaal uit, informeren toeristen over de misbruiken en adviseren klimmers te kiezen voor een bonafide maatschappij. Wat we daar te horen kregen, strookte grotendeels met onze bevindingen tijdens de tocht.
Ogen vol frustratie en wanhoop
We verbleven drie dagen bij een dragersfamilie in Machame, een dorp aan de voet van de Kilimanjaro. Gastheer George Mtaki toonde ons zijn dorp, en bracht ons bij andere dragers thuis, zodat we ons een beeld konden vormen van hun leefomgeving. De meeste mannen houden er naast hun beroep als drager, ook nog een activiteit als maïs- of bananenteler op na. Uit noodzaak, vanwege de schamele lonen op de berg.
George nam ons ook mee naar Machame Gate, een van de populairste toegangspoorten tot het Kilimanjaro Nationaal Park. Elke ochtend staan hier honderden ’freelance’ dragers te wachten op een job. Meestal is er slechts werk voor enkele tientallen, waarna de overblijvers teleurgesteld afdruipen. Het is als een loterij.
Het bezoek aan Machame Gate was verhelderend. Hier werd het plaatje volledig. Er is een overaanbod aan dragers, waardoor touroperators zich alles kunnen permitteren. De ogen van de werkloze dragers verraadden frustratie en wanhoop. We waren getuige van het misbruik aan de weegschaal. Intussen dropten jeeps en bussen ladingen nerveuze toeristen, die nog even de pezen stretchten vooraleer de tocht te beginnen. Dit is massatoerisme, verpakt als avontuurlijk reizen.
Na ontwikkeling van de films werden dertig foto’s geselecteerd voor de tentoonstelling. Eyecatcher werd een rechtopstaand beeld, dat de essentie laat zien: een drager die met neergebogen hoofd zijn zware last torst. De reportage volgt min of meer de chronologie van de bergtocht. Dat is aangewezen, omdat ook het landschap evolueert met de hoogte. Een eerste landschapsfoto toont de vruchtbare omgeving rond de Kilimanjaro. Na enkele beelden van het gedoe aan Machame Gate en de wachtende dragers, begint de klim. Door het tropische regenwoud, over schrale hoogplateaus, tot in de alpiene woestijn. We zien beelden van dragers in het landschap en van de activiteit in de tentenkampen. De tentoonstelling eindigt met enkele foto’s ten huize van dragersfamilies. De reportagereeks in kleur wordt onderbroken door vier verstilde, panoramische landschappen in zwartwit. Want behalve de misère, mag ook de ontroerende schoonheid van de Kilimanjaro getoond worden.
KADER
Bekostiging en publicaties
Behalve Karavaan, die de tentoonstelling en catalogus financierde, engageerden ook andere partners zich in dit project. Joker Reizen betaalde de vliegtickets naar Nairobi en Kenia, en de expeditie op de Kilimanjaro. Het Via Via Reiscafé in Arusha, Tanzania, zorgde voor plaatselijke opvang en onderdak. Nick Hannes vroeg een beurs aan bij het Fonds Pascal Decroos voor reis-, materiaalkosten en honorarium voor het fotografische luik van de reportage. Mondiaal magazine Mo* publiceerde 7 pagina’s tekst en foto’s in het nummer van februari 2006. Hoofdredacteur Gie Goris leidde het debat ‘Fair trade in toerisme?’ in het Zuiderpershuis in Antwerpen op 8 februari 2006. De Standaard publiceerde ‘Het lekkende dak van Afrika’, tekst en foto’s, op 4 maart 2006, en het magazine Victor van Le Soir toonde op 4 februari 2006 een portfolio van de foto’s. Het project kreeg ook aandacht op de radiozenders Radio 1, Studio Brussel, en FM Brussels. De reizende tentoonstelling was onder andere te zien in het Zuiderpershuis (februari 2006), op Adventure Affair in Gent (februari 2006), op de Reismarkt in Brugge (maart 2006), en circuleert ook in de loop van 2006 en 2007 door Vlaanderen. Ten slotte werden de foto’s als gratis campagnemateriaal ter beschikking gesteld aan twee Tanzaniaanse organisaties die opkomen voor de rechten van de dragers: de Kilimanjaro Guides and Porters Union in Arusha, en de Kilimanjaro Porter’s Assistance Project in Moshi.