AFTELLEN NAAR BRUSSEL 2008
Met zoekmachines als Google doorzoek je maar een beperkt deel van internet, zegt archiefkenner Eric Hennekam. Een schat aan informatie ligt te wachten in de onpeilbare diepten van het web waar zoekmachines geen zicht op geven, het invisible web.
29 Dagen tot de European Investigative Journalism Conference in Brussel op 21 en 22 november. Met een serie interviews blikt deze website vooruit op de workshops en trainingen. Aflevering 2: De CAR-training ‘What meets the eye?’ van Eric Hennekam.
Tekst: Arno Kersten, 23 oktober 2008
Hennekam, archiefonderzoeker in hart en nieren, verzorgt sinds jaar en dag trainingen op de VVOJ Conferenties. Dit jaar besloot hij zijn CAR-training over een andere boeg te gooien en zich speciaal te richten op audiovisuele bestanden die op tal van sites opgeslagen liggen. In de vragen en verzoeken die hij het afgelopen jaar kreeg uit journalistieke kringen leest hij niet alleen een grote interesse voor het onderwerp, voor veel journalisten is het onbekend terrein. “En dat terwijl je er nuttige informatie kunt vinden als je weet hoe je moet zoeken.”
Een praktijkvoorbeeldje. Iemand vroeg Hennekam te achterhalen wie de beheerder was van een camping in Italie waar nagenoeg geen gegevens over te vinden waren. “Via fotosites ben ik op zoek gegaan naar iemand die op die camping heeft gestaan, dus ik heb vakantiekiekjes doorzocht. Toen ik iemand tegenkwam, heb ik via de contactinformatie op die site een mailtje gestuurd, en zo ben ik uiteindelijk bij de gevraagde informatie uitgekomen.”
Digitale prikborden en opslagruimtes als Flickr zijn een parkeerplaats voor het meest uiteenlopende foto- en videomateriaal. Voor Jan en allemaal een handig plakboek om privé-kiekjes te delen: van verjaardagsfeestjes tot het bedrijfsuitje. Hoewel bestanden soms met een simpel slotje af te sluiten zijn voor de buitenwacht, staan mensen er vaak niet bij stil dat in veel gevallen de hele wereld over hun schouder kan meekijken. Dus ook journalisten.
“Het is niet alleen van belang voor televisieprogramma’s die op zijn naar beeldmateriaal”, zegt Hennekam. “Het is veel breder. Je kunt materiaal tegenkomen waarmee je relaties kunt leggen tussen bepaalde personen. Stel dat je een foto tegenkomt waarop iemand zit te praten met een topcrimineel. Dat geeft dan weer een aanknopingspunt om verder te zoeken, je hebt er een potentiële bron bij.”
Daarom zijn foto- en videosites voor onderzoeksjournalistiek interessant. En er is nog een reden om het ‘invisible web’ te verkennen: veel officiële instanties ontsluiten hun archieven en collecties via internet. “Nederland is op het gebied van digitale archieven een eldorado. Allerlei organisaties zijn druk bezig met een virtuele studiezaal. Het stadarchief van Amsterdam gaat daar op dit moment het verst in. Maar ook bouwdossiers inclusief tekeningen in gemeenten als Nijmegen en Tilburg kun je online vinden. Handig voor vastgoedonderzoek.”
Ook de rest van de wereld komt binnen het bereik van een muisklik, van bibliotheken en kadasters tot parlementen en ambassades. Onlangs voegde Hennekam 2800 toegangen van archieven toe aan nieuwsgedeelte van zijn website, het Archiefforum.
Natuurlijk onthult internet niet alles. Databanken maken niet zelden alleen de index van collecties inzichtelijk, voor de documenten zelf zul je de luie stoel toch echt uit moeten. Daarom sluit Hennekam zich graag aan bij de woorden van de Amerikaanse journalist Adam Penenberg. Die merkte onlangs in een interview op: internet is handig, maar ‘je moet van het internet af om met mensen te praten en in stoffige archieven te zoeken.’
“Zo is het precies. Met internet kun je een begin maken. Je kunt ingangen vinden, bronnen opsporen en het eerste contact leggen. Dan ga je verder”, aldus Hennekam.
Eric Hennekam Agora: www.archieven.org en www.archiefzoeker.nl