Het analyseren van 42 jaarrekeningen is monnikenwerk, maar het in handen krijgen van de openbare jaarcijfers van de regionale opleidingencentra vereist nog meer geduld en doorzettingsvermogen. Dat ondervond Yvonne van de Meent.
In het najaar van 2003, het weekend voor Prinsjesdag, beweerde Leo Lenssen in Buitenhof dat alle onderwijsinstellingen gezamenlijk twee miljard euro ongebruikt op de bank hebben staan, omdat het managers ontbreekt aan moed en innoverend vermogen. Lenssen is de baas van een middelgroot regionaal opleidingencentrum (mbo en volwasseneneducatie) en daarnaast bestuurslid van de Bve-raad, de brancheorganisatie van de regionale opleidingencentra (roc’s). Een man met gezag in het onderwijs. De boodschap van Lenssen kwam de koepelorganisaties van universiteiten, hogescholen en roc’s erg ongelegen. Ze hadden de gebruikelijke persberichten waarin zij zich beklaagden over de aanhoudende zuinigheid van het kabinet al klaarliggen. Haastig probeerden zij Lenssens beweringen te weerleggen. Minister van onderwijs Maria van der Hoeven probeerde met ingewikkelde berekeningen aan te tonen dat onderwijsinstellingen het geld dat zij op de bank hebben staan nodig hebben om hun openstaande rekeningen te betalen en tegenvallers op te vangen. Begrippen als liquiditeit, vlottende activa en kortetermijnschulden vlogen over tafel. Maar de vraag of onderwijsinstellingen arm of rijk zijn bleef onbeantwoord: het ministerie van Onderwijs studeert nog steeds op nieuwe normen waarmee beoordeeld moet worden of scholen (te) arm of (te) rijk zijn.
Laten rollen
Toen de storm was gaan liggen, vroeg de redactie van het Onderwijsblad, het blad van de Algemene Onderwijsbond, mij de jaarrekeningen van alle regionale opleidingencentra te analyseren. Daaruit is op te maken of roc’s hun geld oppotten of juist laten rollen. Het Onderwijsblad klopte bij mij aan, omdat ik ervaring had met het analyseren van jaarrekeningen van hogescholen. Ik wist hoe je balansen en exploitatierekeningen van onderwijsinstellingen moet lezen, hoe je de meest gangbare bedrijfseconomische ratio’s berekent en vooral hoe je de financiële positie van een onderwijsinstelling aan de hand van die ratio’s beoordeelt. Ik wist ook dat het analyseren van de jaarrekeningen van alle roc’s monnikenwerk zou worden dat me minstens een maand werk zou opleveren.
Ik begon met het opvragen van de jaarrekeningen over 2002 (die over 2003 zijn pas vanaf juli 2004 beschikbaar). Om vergelijkingsmateriaal te hebben, vroeg ik ook meteen de jaarcijfers over 2001 op. Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Omdat ik de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) niet zo goed ken als het hoger onderwijs, moest ik eerst uitzoeken hoeveel roc’s er eigenlijk zijn, hoe ze precies heten en waar het bestuur van deze instellingen zetelt. Ik vroeg de Bve-raad mij een adreslijst te sturen. Dat werd aanvankelijk geweigerd, maar na een lang gesprek begreep de woordvoerder van de Bve-raad dat het tegenwerken van mijn onderzoek een vreemde indruk zou maken. Ik kreeg de adreslijst en schreef begin december alle roc’s aan.
Interpreteren uitkomsten
Terwijl ik wachtte op dikke enveloppen met jaarrekeningen, begon ik aan de oriënterende fase van mijn onderzoek. Voor het interpreteren van de uitkomsten van een jaarrekeningenanalyse is inzicht nodig in de algemene financiële ontwikkelingen in de branche die je onderzoekt. Hoe worden roc’s gefinancierd; hebben de instellingen te maken met bezuinigingen, of investeert de overheid in het beroepsonderwijs; groeit of daalt het aantal leerlingen en is de krimp of groei eerlijk verdeeld over opleidingen, instellingen en regio’s, en hoe staat het met de ontwikkeling van het personeelsbestand? Ik voerde achtergrondgesprekken met roc-bestuurders, regiobestuurders van de Algemene Onderwijsbond en beleidsmedewerkers van de Bve-raad. Ik las onderwijsbegrotingen, onderzoeksrapporten en speurde websites af naar relevante informatie.
In januari 2004 wilde ik met het jaarrekeningenonderzoek beginnen, maar dat feest ging niet door omdat slechts veertien van de 42 roc’s hun jaarrekeningen zonder morren opstuurden. Negen instellingen stuurden een briefje waarin ze aangaven waarom ze hun jaarcijfers niet uit handen wilden geven, de rest liet helemaal niets van zich horen. Sommige weigeraars verwezen me naar de Bve-raad (die helemaal geen jaarrekeningen verzamelt), naar vakbondbestuurders (die ook lang niet alle jaarrekeningen ontvangen) of naar het ministerie van onderwijs (waar wel alle jaarrekeningen binnenkomen).
Jaarrekeningen zijn openbaar, maar je kunt onderwijsinstellingen niet dwingen hun jaarverslagen beschikbaar te stellen. Een beroep doen op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) helpt niet omdat onderwijsinstellingen meestal privaatrechtelijke organisaties zijn (verenigingen, stichtingen) en dus niet onder de Wob vallen. Met overredingskracht (‘U werkt met geld van de belastingbetaler en die mag toch wel weten wat er met z’n geld gebeurt’) of pressie (‘Ik kan uw jaarrekening ook opvragen bij het ministerie van onderwijs’) krijg je de stukken meestal wel te pakken, maar dat kost ongelofelijk veel tijd. Omdat het bemachtigen van jaarrekeningen niet het doel was, maar een middel om de financiële positie van de roc’s in kaart te brengen, besloot ik een andere weg te bewandelen.
Eén A-viertje
Je kunt alle jaarrekeningen inzien bij het ministerie van Onderwijs, maar ik wist dat de financiële afdeling van het ministerie (Cfi) alle jaarrekeningen analyseert en de belangrijkste bevindingen samenvat in rapporten. In het verleden had ik een Cfi-rapport ontvangen met financiële gegevens van hogescholen. Daarin waren de cijfers uit de jaarrekeningen op één A-viertje per hogeschool samengevat. Tijdens mijn vooronderzoek ontdekte ik dat dergelijke Cfi-rapporten er ook voor de bve-sector zijn. Toen ik de voorlichtingsdienst van het ministerie van onderwijs vroeg de Cfi-rapporten op te sturen, werd ik een maand aan het lijntje gehouden. Eerst beweerden de voorlichters dat alle Cfi-rapporten op de website van het ministerie te vinden zijn, vervolgens dat de rapporten die ik wilde hebben niet bestonden en ten slotte dat ze er wel zijn, maar dat het om interne rapporten gaat die niet openbaar gemaakt worden. Gelukkig wist ik dat interne rapporten in de meeste gevallen wel onder de Wob vallen. De voorlichtingsdienst legde mijn interpretatie van de Wob voor aan de Wob-ambtenaar van het ministerie. Die oordeelde dat Cfi-rapporten met financiële gegevens openbaar zijn, maar dat de rapporten waarin de financiële positie van de instellingen wordt beoordeeld niet vrijgegeven mogen worden, omdat daar opvattingen van individuele ambtenaren in staan. Een Wob-procedure zou moeten uitwijzen of de interpretatie van de Wob-ambtenaar juist is, maar ik was voorlopig tevreden omdat ik de beschikking kreeg over de financiële gegevens van alle roc’s. Welke instellingen er goed voorstaan en welke slecht, kon ik zelf wel uitmaken. Daarbij kon ik gebruik maken van de maatstaven die ik bij het beoordelen van de financiële positie van hogescholen gebruik en die door onafhankelijke financiële deskundigen in het onderwijs onderschreven worden.
Interessante trends
Ik maakte een Excelbestand met de belangrijkste financiële gegevens en voerde een aantal berekeningen uit. Sommige exercities leverden interessante trends op, andere vermoedens werden niet door de feiten bevestigd. Roc’s in de grote steden zijn niet armer dan roc’s in de provincie, zoals sommige bestuurders beweren. Het rijkste roc is de Mondriaan Groep en die instelling staat in Den Haag. Ook hebben kleine roc’s het niet per definitie moeilijker dan grote. Wel bleken roc’s op een enkele uitzondering na zeer vermogend te zijn en tot 2001 wisten ze jaarlijks flink wat geld over te houden. In 2002 was er echter sprake van een trendbreuk: de helft van de instellingen sloot dat boekjaar af met een tekort.
Ik ging op zoek naar verklaringen. Ik bestudeerde de toelichting op de cijfers in de jaarrekeningen die ik wel had ontvangen en bij roc’s met opmerkelijke resultaten, vroeg ik alsnog de jaarrekeningen op. Als je lastige vragen stelt over jaarcijfers die je voor je neus hebt, weten onderwijsbestuurders niet hoe snel ze hun jaarverslagen (met toelichting) moeten toesturen. Langzaam ontstond het beeld van roc’s die gewend zijn geraakt aan stijgende budgetten en daardoor niet altijd goed op hun uitgaven hebben gelet. Nu de budgetten beginnen te dalen, slaat bij een aantal roc’s de paniek toe. Ik legde mijn bevindingen voor aan de verantwoordelijke bestuurders van roc’s, het bestuur van de Bve-raad en aan regiobestuurders van de Algemene Onderwijsbond. In totaal interviewde ik zo’n 25 personen, die mijn analyses bevestigden of niet konden weerleggen.
Het verhaal stond in de steigers, maar ik moest flink selecteren. De Onderwijsbladlezers zijn vakbondsleden en vooral geïnteresseerd in de werkgelegenheid in de sector, hield ik mezelf voor. Daarom werd het snijden in het personeelsbestand de rode draad in het verhaal. Met de hoofdredacteur van het Onderwijsblad overlegde ik over de presentatie van de cijfers die ik verzameld had. Omdat mijn Excel-bestand met alle gegevens op de website van de Algemene Onderwijsbond gepubliceerd kon worden, kozen we ervoor om alleen de financiële prestaties van alle roc’s gezamenlijk en de gegevens van de drie rijkste en de drie armste roc’s in grafieken bij het verhaal op te nemen.
Het resultaat was een artikel van acht pagina’s in het Onderwijsblad waaruit duidelijk wordt dat het geklaag van roc’s over bezuinigingen niet terecht is. Roc’s die moeten snijden in hun personeelsbestand hebben dat aan het ontbreken van verstandig financieel beleid in het verleden te danken. Deze conclusie is hier en door een aantal roc-bestuurders met tandengeknars ontvangen, maar door de stevige cijfermatige onderbouwing tot op heden niet weersproken.