Ruth Hopkins verdiepte zich grondig in de vrouwenhandel, waarbij ze vooral het perspectief koos van de slachtoffers. Wat gebeurde er met de vrouwen, nadat ze door Nederland teruggestuurd waren naar hun moederland Albanië? Na een bezoek aan dat land raakte ze bijna geobsedeerd.
Op 2 december 2002 zat ik samen met fotografe Caro Bonink in het vliegtuig naar Tirana. Ons doel in Albanië was een artikel te schrijven en foto’s te maken – op een no cure no pay basis – voor M Magazine van NRC Handelsblad over mensenhandel van Albanië naar Nederland en België. Ik ben ooit begonnen met schrijven over mensenhandel toen ik in 2000 als stagiaire bij het Utrechts Nieuwsblad een bordeelhouder interviewde. Prostitutie was net gelegaliseerd. Hij had ‘vrouwtjes gekocht in Oost-Europa’ en die werkten nu voor hem. Toen het in volle glorie tot me doordrong waar hij het over had: een slavenhandel in een woonwijk in Nieuwegein, met hulp van de Russische maffia en een berg wapens en drugs, liet het me niet meer los. Hoe is het mogelijk? Wat doet de politie? Wat vinden de buren er van?
Waar komen die vrouwen vandaan? Wisten ze dat dit hen te wachten stond? Antwoorden op die vragen heb ik gezocht in Nederland, Oekraïne, Rusland, Albanië en Bulgarije. Ik heb er over geschreven, radio gemaakt en ik ben als onderzoeker voor de Europese Unie ingeschakeld. Dat leidde in 2003 tot een rapport over mensenhandel in Nederland. In het kader van het EU-onderzoek heb ik in Nederland de dossiers van tachtig vrouwen geanalyseerd en vijftien vrouwen geïnterviewd. Het was een kwantitatief onderzoek, met kwalitatieve elementen. Het deel met de analyses van de slachtofferdossiers was gericht op statistieken en percentages, met enkele toelichtingen van de vrouwen erbij. Ik kwam als onderzoeker minder obstakels tegen dan als journalist. Dat was vreemd, want in principe publiceer je als onderzoeker en als journalist resultaten van een onderzoek. Maar vooral de experts waren sneller geneigd met me te praten als onderzoeker. Het artikel in M Magazine was dus onderdeel van een grotere zoektocht.
Blinde vlek
De concrete aanleiding om in 2002 naar Albanië te gaan was niet zozeer gebonden aan het land als wel aan mijn voornemen om te onderzoeken waarom en hoe de vrouwen uit hun geboorteland vertrekken en hoe de situatie is als ze weer teugkeren. Albanië is een blinde vlek in Europa, men weet er weinig van en dat fascineerde me. Ik wist al veel over het onderwerp mensenhandel. Ik had meerdere artikelen gepubliceerd over het lot van de vrouwen in Nederland, was naar Oekraïne en Rusland geweest en ik had het onderzoek voor de Europese Unie in eerste versie af. Via de organisatie BlinN (Bonded Labour in the Netherlands, een project van Novib en Humanitas) ontmoette ik Silda, een Albanese vrouw die in Eindhoven in een opvanghuis zat. Zij had geen andere keuze dan terug te keren naar Albanië, maar ze had geen paspoort. Ze vroeg mij of ik in Albanië een geboortecertificaat kon ophalen.
Ik interesseerde me vooral voor de vraag wat er gebeurt met vrouwen die terugkeren naar Albanië. Kunnen ze de draad van hun oude leven weer oppakken? Hebben ze te maken met uitsluiting, armoede, risico’s en represailles? Nederland stuurt slachtoffers van mensenhandel op de lange of korte termijn terug, dus de vraagstelling leek me relevant. Ik wilde het antwoord vinden aan de hand van drie individuele verhalen van Silda, Eda en Moza.
Mijn vooronderstelling voordat ik naar Albanië ging, was dat het gevaarlijk kon zijn voor de vrouwen. De Albanese maffia heeft een gewelddadige en roekeloze reputatie. De familieverhoudingen van de vrouwen bleken ook een complicerende factor.
Taallessen
Voor vertrek heb ik, naast Silda en Eda, een Albanese vrouw in Rotterdam geïnterviewd tijdens het EU-onderzoek. Ik heb de relevante rapporten van NGO’s en internationale organisaties gelezen, ik ben op bezoek geweest bij de Albanese ambassade en ik heb drie Albanese taallessen gehad, wat in de praktijk uitliep op gesprekken over de Albanese geschiedenis en samenleving. Ik ben lid geworden van een mailinglist over mensenhandel en heb daar een paar vragen uitgezet. Ik heb intensief gecorrespondeerd met organisaties in Tirana over onder meer accommodatie en bronnen. De IOM (Internationale organisatie voor migratie) bleek een zeer behulpzaam contact. De dag nadat we aankwamen had de IOM een seminar georganiseerd over onderzoeksjournalistiek en mensenhandel met twintig journalisten van de Balkan en West-Europa. Ik viel met mijn neus in de boter, een beter begin is niet denkbaar. De IOM regelde een aantal gesprekken met andere teruggekeerde vrouwen voor mij. Ze zijn niet zo happig op journalisten. Maar ik heb gemerkt dat als je er veel tijd in stopt, regelmatig correspondeert en goed uitlegt wat de opzet van je artikel is, dat mensen dan wel willen meewerken. Keer op keer heb ik weer uitgelegd wat mijn voornemens waren. Het werkte in mijn voordeel dat ik al lang bezig was met het onderwerp en geen korte klappen wilde maken. Ik ben en was niet geïnteresseerd in de spannende sensationele verhalen, maar in de mens achter de tragedie, hoe soft dat ook moge klinken. Ik heb ook veel tijd genomen om aan de vrouwen uit te leggen wat mijn plannen waren en ik was als vrouw in het voordeel. Het is belangrijk dat de vrouwen precies weten wat er met hun verhaal gaat gebeuren. Anonimiteit is daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde. Dit geldt ook voor de mensen die zijn betrokken bij de opvang van de vrouwen. Zij worden regelmatig bedreigd door criminelen, dus hun veiligheid staat op het spel. Een medewerker van de IOM heeft daarom bij het ophalen van het geboortecertificaat van Silda een smoes gebruikt om het bewijs te krijgen. Zij introduceerde ons als medewerkers van de Amerikaanse ambassade en de chauffeur was onze baas. Ik heb dat zo in het verhaal verwerkt (daar waren ze overigens niet zo blij mee). Ik probeer zo open en transparant mogelijk te werken, dus ik vertel daar waar mogelijk dat ik journalist ben en waar ik over schrijf. Een medewerker van de OVSE kritiseerde het nationale actieplan voor de bestrijding van mensenhandel en deed dat off the record. Een functionaris van de Amerikaanse ambassade vertelde me off the record over een relocation scheme voor slachtoffers van mensenhandel. Deze informatie was zo cruciaal voor mijn vraagstelling en onderzoek, dat ik gezocht heb naar iemand die het on the record kon zeggen. Die persoon, een medewerker van de OVSE (een andere dan de eerste), heb ik gevonden. Ik hield de regie over het onderzoek door de drie vrouwen centraal te stellen.
Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van de verhalen van de vrouwen is een zeer belangrijk aspect. Niet alleen voor journalisten, maar vooral ook voor de bestrijding van mensenhandel. Een groot obstakel tijdens het onderzoek voor het artikel was de politie. Zij laten maar weinig los, zeker over individuele zaken. Ik heb het verhaal van Silda dat zich afspeelde in Nederland voorgelegd aan de Amsterdamse politie. Ik kwam niet langs de voorlichter van het korps die me veelal ontwijkende antwoorden op mijn vragen gaf. Na anderhalf jaar aandringen (in juni 2004) is het me eindelijk gelukt de politieman in kwestie te spreken, dus de aanhouder wint. Maar voor het artikel kreeg ik geen bevredigend antwoord. Ik liep op dit punt dus enigszins vast. Naast de schaarse politie-informatie heb ik de IOM, de hulpverlening in Nederland en België en de familie van Eda gebruikt om de verhalen van de vrouwen te verifiëren.
Na mijn bezoek aan Albanië (we waren daar een maand) raakte ik steeds meer geobsedeerd. In plaats van dat alles helder wordt, roept het onderwerp steeds meer vragen op. Bijvoorbeeld: waarom is er in Nederland een uitgewerkt beleid en veelomvattende wetgeving die nauwelijks in de praktijk worden toegepast? Of de stereotypes. Vrouwen voldoen vaak niet aan de stereotype beelden die men heeft van een slachtoffer. Het zijn vaak ondernemende mensen, die zich niet voorspelbaar gedragen. Is het daarom dat de politie hen maar al te vaak niet gelooft? En hoe zit het met man-vrouwverhoudingen en veelomvattende wetgeving en het beeld dat men van vrouwen heeft? Maar het was de bedoeling dat er een artikel kwam dat de situatie in Albanië uitputtend behandelde en niet alles in de hele wereld. Je kan in principe eeuwig door onderzoeken. Toen ik in Nederland dacht antwoord te hebben op de relevant vragen, sloot ik het onderzoek af.
Met NRC had ik afgesproken dat ik ongeveer zesduizend woorden zou schrijven. Ik heb de verhalen van de vrouwen als rode draad genomen, afgewisseld met meer algemene informatie. Een week voor het artikel werd gepubliceerd heb ik, in overleg met de redactie, het verhaal voorgelegd aan Nederlandse politici, politie, ambtenaren en de toenmalige minister de Hoop Scheffer. Hun reacties kwamen in een nieuwsbericht in de dagkrant te staan en waren de aanleiding voor een follow-up-artikel in het Zaterdags Bijvoegsel een maand later. Het lijkt mij belangrijk lijkt dat er bewustzijn over het onderwerp komt in Nederland. Ik zie het als mijn taak als journalist ervoor te zorgen dat de verhalen van slachtoffers van mensenhandel niet worden vergeten. Het artikel heeft hopelijk bijgedragen aan dat doel. Enkele politici in de Tweede Kamer zeiden, toen ik ze om een reactie vroeg op het nieuwsartikel, dat ze de vrouwen wilden spreken. Ik heb toen vier van hen meegenomen voor een besloten hoorzitting in het parlement.
Het M-artikel was voorwerk voor een boek dat in september 2005 verschijnt bij uitgeverij de Geus. Ik heb inmiddels meer informatie over de daderkant van mensenhandel – een kant die ik in het artikel onvoldoende heb belicht. Dat kwam onder meer doordat het ingewikkeld en tijdrovend is om contact te leggen met mensenhandelaren en pooiers, zeker als vrouw.