Joop Bouma schrijft niet meer voor Trouw. Sinds 1 juli is hij met pensioen. Bouma is onderzoeksjournalist en ‘Wobt’ al zolang de Wet openbaarheid van bestuur bestaat. Hij schreef veel over de tabakslobby en samen met Jet Schouten van Radar werd hij onderzoeksjournalist van het jaar 2018. Lag de Wob aan de basis van zijn onderzoeksuccessen? Bouma is daar duidelijk in.
Door: Anneke Verbraeken
“Het is een draak van een wet, een treurig instrument. Die wet deugt niet. Ik ben nu bezig met onderzoek hoe de tabaksindustrie omgaat met festivals. Dan krijg je een dun stapeltje documenten, waarvan de helft ook nog eens is weggelakt; je kunt er als journalist niets mee. Zo dwingen ze je in bezwaar te gaan. Allemaal tijdverlies en dat weten ze. Het is een failliet instrument. Ik heb me nog niet verdiept in de opvolger, de Woo, maar de Wob geeft in ieder geval geen openbaarheid van bestuur. In mijn ervaring staat de wet in dienst van de stakeholders zoals de bedrijven die ik onderzoek.
Ik heb dan ook diep respect voor collega’s die iets moois naar boven brengen dankzij de Wob. Wel zie ik dan vaak dat ze hulp kregen van juristen en moesten dreigen met een rechtszaak. Hier bij Trouw kunnen we ons dat eigenlijk niet veroorloven, daarom gaan we meestal niet naar de rechter, dat kost gewoon te veel tijd en geld. Je moet alles zo op de millimeter bevechten en het levert uiteindelijk zo weinig op. Nadeel is wel dat de andere partij ook weet dat we weinig budget hebben en dus vaak niet tot het uiterste gaan.”
‘Afhankelijk van mensen die lekken’
“De Wob is absoluut geen goede manier om documenten boven water te krijgen, terwijl dat toch de basis is van je onderzoek. Je bent dus afhankelijk van goede contacten, mensen die lekken. Ik heb zeker af en toe documenten op die manier gekregen. En ze weer witgewassen via een Wob-verzoek. Dan vraag je de documenten aan die je al hebt. Zie je ook gelijk wat je niet krijgt, heel handig.
Ik heb dus wel eens hulp gehad van ambtenaren. Een is daardoor wel in de problemen gekomen. Die faxte mij wat documenten door vanaf het ministerie. Toen er later een intern onderzoek kwam, was dat natuurlijk vrij simpel te herleiden. Ik ben toen nog naar de directeur-generaal gestapt om te zeggen dat ze het helemaal fout hadden, want ik wilde natuurlijk mijn bron in bescherming nemen. Overigens zonder succes.”
‘Ik heb altijd het gevoel dat ik word genaaid’
“Ik heb eigenlijk maar een enkele leuke ervaring met de Wob. Dat was in 2008. Ik had een Wob-verzoek bij het ministerie van Volksgezondheid gedaan en toenmalig minister Ab Klink had dat verzoek laten liggen. Hij dacht, dat bloedt wel dood. Maar die obstructie was zo overduidelijk dat ik zelf, zonder hulp van advocaten, naar de bestuursrechter kon stappen. Pharmaceut Pfizer als belanghebbende was er ook. De landsadvocaat ging eigenlijk direct op zijn rug liggen met een groot ‘mea culpa’. Natuurlijk besliste de rechter dat het ministerie die documenten moest geven. Voor mij gaf dat veel voldoening, want ik heb altijd het gevoel dat ik genaaid word met die Wob-verzoeken. Toen heb ik ze een keer terug kunnen pakken.”
Je moet altijd alert blijven. De laatste jaren krijgen we bij grote Wob-verzoeken vaak een uitnodiging om even te komen praten. Dan spelen de woordvoerders het slachtoffer. Ze klagen dat het allemaal veel werk is en dat ze maar een beperkte capaciteit hebben. Vervolgens vragen ze je, of je je verzoek niet kunt beperken. Dan krijgt u het ook eerder, zo word je dan beloofd. Dat was voor ons een keer reden om toe te geven, maar achteraf gezien hadden we dat niet moeten doen. We kregen helemaal niks eerder. Het is voor hen minder werk en wij kregen minder.”
‘Ik heb regelmatig vermoed dat ze logen’
“Ik zie wel een verschil tussen oud-journalisten die woordvoerder werden, de zogeheten overlopers, of mensen met een communicatieachtergrond. Die laatsten hebben minder voeling met de media, met de taak van journalisten. Ze zijn meer bezig hun minister en de ambtenaren uit de wind te houden. Overigens sluit ik niet uit dat woordvoerders liegen in commissie, omdat de ambtenaren de waarheid voor hen achterhouden. Het betekent dat zij dus goed moeten doorvragen naar onderliggende feiten en documenten.
Ik heb regelmatig vermoed dat voorlichters tegen me logen, maar ik heb het nooit hard kunnen maken.
Bij Pieter Klein (RTL) en Jan Kleinnijenhuis (Trouw) is onomstotelijk bewijs dat de woordvoerders leugens vertelden. We weten allemaal dat ze je aan het lijntje houden, dat ze je intimideren en onder druk zetten. Maar liegen? Daarmee overschrijd je een grens en ondergraaf je de fundamenten van de vrije pers. Voor mij was toen de maat vol en ik riep op tot een debat over de ethiek van dat vak. Wat is je taak, waar liggen de grenzen. Journalisten hebben codes zoals hoor- en wederhoor. En als we ons er niet aan houden, dan is er grote kans op gezeik, dan gaan ze ons bellen, komen er advocatenbrieven en zitten we met een boze hoofdredacteur. In het uiterste geval is er de Raad voor de Journalistiek. Maar voorlichters en woordvoerders hebben -voor zover ik weet- geen zelfreinigend systeem. Terwijl ze een ongelofelijk belangrijke functie hebben. Ze zijn er voor de samenleving, maar fungeren meer en meer als reputatiemanagers van hun ministerie en de bewindslieden. Ik heb het idee dat ze niet zo stevig in hun schoenen staan. Niet echt tegen hun ministers in durven gaan. Ik sprak laatst een oud-directeur communicatie van Financien. Die vond liegen contraproductief. Het komt altijd uit en er wordt nergens zoveel gelekt als bij de ministeries.”
‘Je mag ze allemaal bekijken’
Ik heb de Wob geboren zien worden als het ware. In het begin was de wet voor iedereen nieuw. Toen heb ik een keer mazzel gehad. Ik was bezig met een onderzoek en vroeg aan het ministerie van VWS om alle documenten vanaf 1950 op het gebied van het tabaksbeleid. Dat bleek een archiefkast vol te zijn. Ze hadden bij het ministerie geen zin om al die ordners door te kijken, dus ze zeiden: ‘Dit zijn de documenten. Je mag ze allemaal bekijken, daarna mag je zeggen welke je wil hebben. Kun je je dit voorstellen: ik kreeg dus alles te zien, inclusief de blauwe brieven van minister tot minister. Dat was natuurlijk allemaal hoogst ongebruikelijk en ze zijn later dan ook op de vingers getikt. Maar ik was blij, want ik had alles kunnen lezen.”
‘De hele tijd zeuren en zaniken’
Wat ik het meest schokkend vond? Als je een mailtje stuurt als Nederlands journalist naar een Zweeds bestuursorgaan, krijg je per kerende post de informatie. Die documenten zijn ook nog eens ongecensureerd! Het kan dus wel. Hier wordt alles weggelakt. Hier moet je de hele tijd zeuren en zaniken om wat te krijgen.
Ik zie de toekomst somber in. Het wordt steeds lastiger om informatie bij de overheid los te peuteren. We worden steeds meer afhankelijk van mensen die durven en willen praten. Dat is heel lastig, want klokkenluiders lopen veel risico. Die denken wel drie keer na voor ze hun mond opendoen. En dus wordt de functie van de journalist als waakhond van democratie steeds verder uitgehold. We moeten meer de straat op. Ik zie jonge journalisten de hele dag op hun beeldscherm turen, maar ze moeten contacten leggen, mensen ontmoeten. Een netwerk krijgen. Investeren in bronnen. Uiteindelijk moet je daar je informatie halen.”
Joop Bouma is redacteur Duurzaamheid & Natuur bij dagblad Trouw. Hij begon zijn carrière bij de Arnhemse Courant, vervolgens ging hij naar de Leeuwarder Courant. Sinds 1987 werkt hij bij Trouw als onderzoeksjournalist. In 1997 werd hij lid van het internationale onderzoekscollectief ICIJ. In 2018 werd hij samen met Jet Schouten (Radar) journalist van het jaar voor hun onderzoek naar de ernstige bijwerkingen van implantaten. Bouma verrichtte veelvuldig grootschalig onderzoek naar de tabaks- en farmaceutische industrie.