Het artikel baseert zich op informatie uit 20.000 documenten van diverse instanties die via een WOB-verzoek verkregen zijn. Daarnaast zijn er deskundigen geïnterviewd. Doel was erachter te komen op welk onderzoek de voorkeur voor protonentherapie is gebaseerd. Hij brengt de standpunten in kaart van het ministerie van VWS, oncologen, het Zorginstituut en de autoriteit Consument & Markt.
Het betoog komt erop neer dat de academische ziekenhuizen sterk hebben gelobbyd, dusdanig dat VWS werd overlopen en het Zorginstituut overstag ging. Dit onder meer op prognoses van patiëntenaantallen die deze therapie zouden kunnen krijgen, maar deze prognoses werden opgeklopt.
De conclusie luidt dat het toepassen van protonenetherapie (waarvoor voor 230 miljoen 3 centra zijn gebouwd) is beaseerd op modellen in plaats van grote wetenschappelijke onderzoeken, wat gebruikelijk is bij het in gebruik nemen van nieuwe therapieën. De modellen die aan moeten tonen dat de protonentherapie in sommige gevallen minder nevenschade berokkent dan gebruikelijke therapie zijn wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd.
Uiteindelijk worden er per jaar ongeveer 1000 patiënten behandeld, in plaats van de 3000 tot 5000 die werden voorspeld.