De Wob (Wet openbaarheid van bestuur) is een van de gereedschappen die onderzoeksjournalisten ter beschikking staan. In deze serie interviews vertellen mensen over de dagelijkse Wob-praktijk.
Geschreven door Sjors van Beek
Verwacht van Joost Oranje (58), hoofdredacteur van Nieuwsuur, geen onverholen juichverhaal over de Wob als journalistiek middel. Op zijn zachtst gezegd is hij er ambivalent over. ,,Ik heb in mijn loopbaan veel gewobt, en bij mij komt één woord bovendrijven: frustratie. Elke keer weer, zowel in mijn rol als wobber als in de positie van leidinggevende. Het klinkt mooi, wobben, maar iedere keer weer loop je met je neus tegen de feiten op, en tegen de beperkingen die de Wob nu eenmaal heeft. Want het is natuurlijk gewoon een hele slechte wet.”
Met plezier denkt hij terug aan de keren dat een Wob-verzoek wél succes had. ,,Soms levert het wel wat op, met name in de niet al te gevoelige dossiers. Maar het overgrote deel van de Wob-procedures strandt toch in eindeloos getraineer, en als je wat krijgt is dat het weer nét niet.”
De ‘hele slechte wet’ geeft overheden daar ook alle mogelijkheden toe, stelt Oranje. ,,Punt één is het aantal weigeringsgronden en de reikwijdte daarvan. Overheidsorganen kunnen daar naar hartenlust in shoppen. En ten tweede dat getraineer met die termijnen. Dus datgene wat je als journalistiek wil, namelijk snel en zoveel mogelijk informatie krijgen, dat wordt beide door de wet zoals die nu is beperkt. En dat levert in de praktijk dus ontzettend veel frustratie op.”
Waarom zou je dan toch nog blijven Wobben eigenlijk?
,,Omdat het middel nu eenmaal voorhanden is, en iets is beter dan niets. En soms levert het dus wel degelijk iets op. Er zijn ook wel degelijk bestuursorganen die er, zo goed en zo kwaad als het kan, serieus mee om proberen te gaan. Maar ik zeg wel altijd tegen redacteuren: als je documenten wil krijgen, probeer éérst de parkeergarage en dan pas de Wob. In de meeste gevallen kom je beter aan documenten via de normale journalistieke weg, via bronnen dus, dan via zo’n slepende procedure.”
Oranje kraakt ook een harde noot richting de rechterlijke macht, het eindstation in een Wob-procedure. ,,Rechters gaan er over het algemeen weinig buigzaam, zelfs een beetje laks mee om. Ze handelen in ieder geval te weinig vanuit de geest van de wet. Op papier, in de wettekst, klinkt het allemaal mooi, maar ik heb vaak genoeg voor rechters gestaan die zich er heel gemakkelijk vanaf maken, heel makkelijk naar de weigeringsgronden kijken, en dan denken: dan is het van mijn bordje af. Ik heb maar heel weinig moedige rechters meegemaakt die echt vanuit het belang van openbaarheid opereren. Dat maakt het dus ook niet aanlokkelijk om allerlei procedures te starten. Ze duren heel lang en je bent er beslist niet zeker van dat een rechter jouw kant kiest.”
Er zijn wel verschillen tussen lokale, regionale en landelijke overheden, denkt ook Oranje. ,,In het klassieke Wob-circuit van de grote departementen, echt het machtscentrum van Nederland, daar praten ze onderling heel veel over de Wob en hoe er mee om te gaan. Het is natuurlijk geen geheim dat op de ministeries ‘wobbabel’ en ‘niet-wobbabel’ beleid wordt gevoerd. Wat zetten we wel en niet in documenten, welke strategieën zijn er om Wob-verzoeken te vertragen? Al heb ik wel het gevoel dat dit in het Haagse, of bij de echt gevoelige bestuursorganen, wat manifester is dan in de regio.”
Inzoomend op de vele weigergronden zegt Oranje: ,,Ik snap dat er in een goed functionerende democratie weigergronden zijn, hoewel dat voor een journalist natuurlijk een contradictio in terminis is want wij willen álles openbaar hebben. Maar wat er in de Wob verkeerd gaat, is dat er zovéél weigergronden zijn, die je ook nog eens op alles kunt plakken. De meest beruchte is de persoonlijke beleidsopvattingen, die worden te pas en te onpas uit de kast gehaald. En voor ons als journalisten is dat heel vervelend, omdat die weigergrond negen van de tien keer betrekking heeft op datgene wat juíst interessant is. Ze zijn er bij de overheid heel geraffineerd in om dat te gebruiken.”
Hij hoort ook wel eens wat ‘aan de andere kant’, dat wil zeggen: informeel van ambtenaren. ,,Ze weten precies hoe ze de zaak moeten frustreren: gewoon de termijnen laten verlopen, en nog een keer en nóg een keer. Je weet toch dat er geen sanctie komt. En voordat een journalist écht naar de rechter gaat…. Wéér een bezwaarschrift, wéér een beroepsschrift, allemaal heel vervelend voor een journalist en daar weten ze perfect op in te spelen, op departementen en bij de landsadvocaat. Het vervelende van bestuursrecht is dat het allemaal zó formeel en zó precies moet. En dan heb je dus ook nog eens zelden rechters die de marges opzoeken.”
Dat zijn dus nogal wat knelpunten bij elkaar. Wat valt hier tegen te doen, anders dan gewoon stug doorwobben?
,,Ik denk dat er een hele sterke verantwoordelijkheid bij de Tweede Kamer ligt, en dat is ook een verwijt aan hun adres. Zie de pogingen om de Wob te moderniseren: het is natuurlijk dramatisch waar we nu, na jaren, onder aan de streep staan met de Woo (Wet open overheid). Die nieuwe wet is nauwelijks beter dan de oude Wob, al hebben D66 en Groen Links onlangs nog wat verbeteringen voorgesteld, waarvan ik hoop dat een meerderheid dat zal steunen. Maar dat neemt niet weg dat er vanuit de politiek al jaren allemaal mooie woorden klinken over openbaarheid van bestuur, maar qua daden hebben ze heel lang geen thuis gegeven.”
Het antwoord op alle Wob-perikelen ligt niet bij de journalistiek, stelt Joost Oranje: ,,Wij regeren het land niet, wij controleren. Het antwoord ligt bij degenen die de wetten maken, de politiek. We moeten veel meer richting Skandinavisch model, waar veel meer invulling wordt gegeven aan dat mantra ‘alles openbaar, tenzij’. Daar kun je wetsvoorstellen voor doen. Bijvoorbeeld die weigergronden inperken, vastleggen dat de overheid moet motiveren waarom iets niet openbaar wordt in plaats van andersom; heel veel standaard openbaar maken; en een overheidscommissaris die echt kan doordrukken, zeker qua termijnen. Als je echt wil, kun je een veel beter stelsel bouwen dan wat we nu hebben. Maar als puntje bij paaltje komt, wil de politiek dit helemaal niet.”
Hoe ga je als chef om met de Wob? Stimuleer je het gebruik op de redactie?
,,Ik let heel goed op de tijd die het kost. We hebben zelf nu weer een beroepsprocedure aangespannen tegen VWS, maar ik merk nu al weer hoeveel tijd dat kost. Kijk, ik verbied het gebruik van de Wob natuurlijk niet. Maar we houden het wel goed in de gaten, we kijken naar het resultaat en vragen ons telkens af: heeft dit zin? Zeker verderop in de procedure. Als een collega naar de rechter wil dan leg ik de lat wel echt hoog. We zijn heel kritisch bij het inschatten van de winstkansen. Hoeveel media gaan nou daadwerkelijk naar de rechter? De overheid weet heus wel dat de meeste media er geen geld of tijd voor hebben. Ik zeg meestal dus ook tegen mijn redacteuren: struin liever nog even twee, drie weken alle parkeergarages, bronnen en netwerken af, in plaats van al je tijd te stoppen in een Wob-procedure, overleg met een advocaat, naar de rechtbank gaan en daar een vrij kansloze situatie aantreffen.”
Bij de eerste stappen hebben de (ongeveer zestig) Nieuwsuur-redacteuren veel vrijheid, vertelt Oranje. Als de zaak ‘groter’ wordt en de rechter komt in beeld, wordt de hoofdredactie erbij gehaald. Exacte aantallen heeft hij niet paraat, maar hij schat dat er jaarlijks ‘enkele tientallen’ Wobjes de deur uitgaan. De stap naar de rechtbank wordt ‘zelden’ gezet: ,,De afgelopen jaren is het niet gebeurd, nu hebben we er toevallig dus wel weer eentje lopen. Maar meestal heeft het gewoon geen zin, of geen zin meer, of het duurt te lang, of we verwachten dat er te weinig uitkomt.”
Oranje werkte van 1998 tot 2012 bij NRC, sindsdien bij Nieuwsuur. Zijn eigen loopbaan overziend heeft hij zo’n dertig à veertig keer een Wob-verzoek verstuurd. ,,Een keer of zeven, acht naar de rechter, drie keer bij de Raad van State.” Hij dist er nog wat anekdotes over op. ,,Bij het NRC deed ik de Clickfondszaak en ik wilde via een wobje de fiscale opbrengst daarvan achterhalen. In de documenten was weer heel veel weggelakt, maar de rechter in Amsterdam ging er eens goed voor zitten. Document voor document vroeg hij de betreffende ambtenaren wat nou eigenlijk de persoonlijke beleidsopvatting was in het weggelakte deel. De ambtenaren liepen rood aan, en de rechter zei: ik ben hier best nijdig over, want een van de geweigerde documenten is een NRC-artikel van meneer Oranje zélf. Zo gaan we dus niet met de wet om in dit land.” Het vonnis leidde uiteindelijk tot de door NRC gezochte cijfers.
Ontnuchterende ervaringen had Oranje ook. Zoals die zaak bij de rechtbank Rotterdam in het Air France/KLM-dossier voor NRC. ,,Ik had een mooi pleidooi gemaakt, over hoe schandelijk het was dat er zoveel was gelakt en zo. Aan het einde zei de rechter: dank u wel, meneer Oranje, mooi pleidooi! Maar één tip voor de toekomst: het is niet nodig hè. Het is geen strafrecht, het is bestuursrecht. U hoeft eigenlijk alleen te zeggen: ik wil die stukken zien.”
Afrondend stelt Oranje: ,,Ik ontmoedig de Wob dus niet en ik ben er niet alleen maar cynisch over. Maar ik ben er wel realistisch over, en als manager van een nieuwsrubriek realiseer ik me waar je je prioriteiten moet leggen. De Wob is slechts één van de middelen, en niet het meest effectieve. Maar die snelle, kleinere wobjes, daarvan zeg ik ook: doe het. Baat het niet dan schaadt het niet.”
______________________________________________________________________________________________________________
Het interview met Joost Oranje was afgenomen voordat de kabinetsbrief van 15 januari verscheen, waarin wordt aangekondigd dat artikel 11 van de Wob (‘persoonlijke beleidsopvattingen’) wordt geschrapt. Joost Oranje leverde een eerste reactie op dit nieuws.
,,Met name het schrappen van de persoonlijke beleidsopvattingen als weigeringsgrond is hoopvol, dit was echt de gesel van ieder Wob-verzoek, een kans voor open doel voor iedere ambtenaar om informatie achter te houden. Natuurlijk ben ik wel benieuwd hoe dat in de praktijk gaat uitpakken, en vooral hoe snel het effectief wordt. Dus enige argwaan is op zijn plaats, maar dat neemt niet weg dat dit besluit en de hele kabinetsreactie op de toeslagenaffaire perspectief biedt. Het leest als een antwoord op fundamentele systeemkritiek. Want openheid vanuit de overheid gaat natuurlijk om veel meer dan alleen het schrappen van artikel 11, het gaat vooral om een ambtelijke cultuur die lijnrecht staat op de geest van de oorspronkelijke Wob: alles openbaar, tenzij. In plaats daarvan is de leidraad: alles wat maar even gevoelig is weg proberen te houden. Dus als je dat principieel wil veranderen, is er wel een omslag nodig, in handelen, maar vooral ook in denken. En dat zal niet makkelijk zijn in de Nederlandse politieke- en bestuurscultuur, die drijft op coalities, waardoor iedereen elkaar aan het einde van de rit weer nodig heeft. Als je je dat realiseert, begrijp je ook waarom dingen maar liever geheim gehouden worden: je weet maar nooit waar dat schadelijk voor kan zijn. Dus er gaat nog heel wat water door de Rijn stromen voordat we dat veranderd hebben. Maar goed, ik wil niet meteen de scepticus uithangen, hoe dan ook is dit wel een omslag. Als je het eindeloze gezever over de Wob en de Woo van de afgelopen jaren voor ogen houdt en daar nu ineens deze kabinetsbrief tegen over zet, dan zijn we toch wel enkele stappen verder. Maar nu de uitwerking. Daar ligt voor ons als journalistiek ook een taak, we moeten nu de politiek scherp houden. Ze blijven herinneren aan deze kabinetsbrief. En blijven zeggen: we wilden het toch anders? Nou, kom op dan…”