Jaarboek, Woo

Vrij Spel. Buitenlandse geheime diensten in België

Overzicht Jaarboek 2007

cover2007België is een magneet voor buitenlandse geheime diensten. Alleen al de aanwezigheid van de Europese instellingen en de NAVO zorgt voor heel wat spionnen op ons grondgebied. Europese toppen worden afgeluisterd en geheime NAVO-dossiers doorgespeeld aan de vijand. Maar dat is niet alles. Buitenlandse spionnen infiltreren in bedrijven en universiteiten om hoogtechnologische kennis in te zamelen. Harde schijven boordevol gevoelige informatie verdwijnen spoorloos bij Belgische topbedrijven.

Boek, Uitgeverij Manteau, Antwerpen 2006

Door Kristof Clerix

[Fragment uit hoofdstuk 1: Spionnen in het hart van Europa]
Zwarte dozen in het Raadsgebouw

‘De telefoon doet het niet. Er zit wat ruis op. Kunnen jullie eens nagaan wat het probleem is?’ Voor de meeting-assistent in de grote vergaderzaal van het Justus Lipsiusgebouw is 28 februari 2003 een werkdag als een andere. Fotocopies maken, flesjes water laten aanrukken, zorgen dat ’s avonds de lichten uit zijn, weinig om op café straffe verhalen over te vertellen. Weet hij veel dat de telefoonstoring die hij die dag aan de technische dienst meldt een van de grootste spionageschandalen van na de Koude Oorlog aan het rollen zal brengen.
‘We zullen er eens naar kijken’, klinkt het aan de andere kant van de lijn. In het gebouw van de Europese Raad zijn ze wel wat gewoon. Honderdduizenden, misschien wel miljoenen telefoontjes zijn er al binnengekomen en buitengegaan sinds de mastodont van marmer en glas in 1995 is ingehuldigd. Dat er af en toe wat spanningsverlies optreedt op een telefoonlijn of een fluitsignaal het gesprek verstoort, kan gebeuren.

Met het technisch plan van het communicatienetwerk in de hand begeeft een technicus zich naar de schacht waar de gestoorde telefoonlijn doorloopt. Kilometers draden leiden in het Justus Lipsiusgebouw een verborgen bestaan. Ze zijn onzichtbaar voor de duizenden ambtenaren, journalisten en diplomaten die dagelijks het gebouw via pasjescontroles en röntgenpoorten binnen- en buitenwandelen. De technicus overloopt de kleurencombinaties van het technisch plan, niets aan de hand op het eerste zicht. Maar wanneer hij de valse vloer van de schacht oplicht, merkt hij een klein kabeltje op dat niet op het plan staat. Voor alle zekerheid toch maar de veiligheidsdienst bellen.

Buiten het gebouw gaat het jachtige hoofdstadleven zijn gewone gangetje. Het Schumanplein naast het Justus Lipsiusgebouw is het kloppend hart van de Europese wijk in Brussel. Goedbetaalde EU-functionarissen snellen van de ene vergadering naar de andere, laptop onder de arm, gsm tussen schouder en oor gekneld. De metrohalte Schuman tovert onafgebroken een internationaal gezelschap in monotone mantelpakjes en kostuums tevoorschijn, zij schrijven de wetten en regeltjes die de Europese constructie vormgeven. De krantenkiosk in het metrostation biedt alle grote titels uit de wereldpers aan. Hét nieuwsitem die dag is de nakende oorlog in Irak. Gaat Bush binnenvallen? Welke Europese landen steunen de invasie? De kwestie-Irak zorgt voor een diepe verscheurdheid binnen de Europese Unie en het NAVO-bondgenootschap. Frankrijk, Duitsland en België kanten zich resoluut tegen een inval. Het Verenigd Koninkrijk, Nederland en een aantal kandidaat-lidstaten steunen de Amerikaanse interventieplannen. NAVO-steunpilaar Turkije distantieert zich als moslimstaat openlijk van een mogelijke invasie.

De veiligheidsdienst van het Raadsgebouw stuurt een medewerker naar de technische schacht. Hij tilt de valse vloer opnieuw op en bestudeert het verdachte kabeltje. Het verdwijnt in de betonnen wand van de schacht. Met een gesofistikeerd sweeping-apparaat, een toestel om spionagemateriaal op te sporen, ontdekt de man achter de betonnen wand een zwarte doos. Ze is ongeveer zo groot als een schoendoos en perfect weggestopt in de structuur van het gebouw. Spionage, het moest er ooit van komen. In 2000 was een vertrouwelijk EU-rapport over de veiligheid van het Justus Lipsiusgebouw uitgelekt in de pers. ‘Raadsgebouw zo lek als een zeef’, kopten de kranten toen. Drie jaar later is het zover.

‘Alex, we hebben een zwarte doos gevonden, misschien wel afluisterapparatuur.’ De Belg Alex Legein, sinds 2000 hoofd van het Security Office van de Europese Raad, staat in het buitenland op de skilatten wanneer hij vanuit Brussel gebeld wordt. ‘Rustig blijven en vooral niet aankomen’, antwoordt Legein. ‘Dat soort dozen kan een zelfvernietigingsmechanisme bevatten, een seismisch-chemische ontsteking bijvoorbeeld, die zuur door de doos doet lopen wanneer je ermee beweegt. Verwittig de Belgische Staatsveiligheid en doe een sweep van de rest van het gebouw. Misschien vind je nog wel meer verdachte dozen.’

De uren verstrijken, Legein krijgt steeds meer oproepen. De sweep heeft aangetoond dat de zwarte doos nog actief is. Op het einde van de dag heeft de veiligheidsdienst in totaal vijf zwarte dozen ontdekt in verschillende technische schachten van het Raadsgebouw. De dozen zijn identiek, op één detail na. Enkel aan de doos die het eerst is ontdekt, zit een kabeltje dat buiten de muur zichtbaar is. De andere dozen zijn met het blote oog volledig onzichtbaar. Vakwerk.

Achter de muur zijn de dozen elk afzonderlijk verbonden met een telefoonlijn die uitmondt in de delegatieruimte van een land. Delegatieruimtes zijn de belangrijkste kamertjes van Justus Lipsius: de staats- en regeringsleiders plegen er voor en na belangrijke Europese toppen overleg met hun adviseurs. Of het nu gaat om de houding van een land tegenover de toetreding van een nieuwe kandidaat-lidstaat of de onderhandelingspositie in pakweg een verdrag over visserij, de gesprekken die in de delegatieruimtes gevoerd worden, zijn goud waard. De microfoontjes in de telefoontoestellen van de delegatieruimtes van Frankrijk, Italië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Oostenrijk kunnen via de zwarte dozen vanop afstand geactiveerd worden. Aangezien ze perfect ingemetseld zijn in de muren van Justus Lipsius, is de kans groot dat ze al tijdens of vlak na de bouw van de betonnen constructie zijn aangebracht. Met andere woorden: de Fransen, Italianen, Duitsers, Britten, Spanjaarden en Oostenrijkers zijn jarenlang afgeluisterd. Zonder ook maar iets te vermoeden.

Op 1 maart staat Legein terug in Brussel. Hij neemt de leiding van het onderzoek in handen. De Belgische overheid wordt ingelicht, net als de geheime diensten van de zes betrokken landen. Na uren tactische vergaderingen besluiten alle betrokkenen om het nieuws voorlopig stil te houden en een valstrik op te zetten. Tijdens een technische analyse is gebleken dat de zwarte dozen op twee manieren informatie naar buiten uitsturen: enerzijds via het netwerk van telefoonlijnen in het gebouw zelf, anderzijds via een radiozender. Legein en co. bedenken een gesofisticeerde operatie om de luistervinken achter de zwarte dozen te ontmaskeren. Specialisten van Belgacom worden ingeschakeld, ze cirkelen met high tech wagens in de Europese buurt. De federale politie staat paraat om in te grijpen.

De val is gespannen, nu is het afwachten tot de vogel bijt. Maar dat is buiten de media gerekend. Op woensdag 19 maart pakt de Franse krant Le Figaro uit met het nieuws: in het gebouw van de Europese Raad is afluisterapparatuur ontdekt. Dominique-George Marro, woordvoerder van de Europese Raad, bevestigt de scoop later op de dag en tegen de avond staat het nieuws op alle websites van grote media in de wereld. De timing van de scoop in Le Figaro is opmerkelijk. Op 20 maart vallen Amerikaanse troepen Irak binnen en nog een dag later begint in het Justus Lipsiusgebouw de Lentetop van de Europese Unie. Op de agenda van de Europese staats- en regeringsleiders staat uiteraard het conflict in Irak.

Nu de spionnen toch weten dat hun afluisterapparatuur is ontdekt, kunnen de zwarte dozen eindelijk ontmanteld worden. Legein staat verbaasd: de zwarte dozen bevatten digitale technologie die zelfs bij de ontdekking – zoveel jaren na de plaatsing – nog geavanceerd is. Slechts een handvol inlichtingendiensten in de wereld kunnen zo een gesofistikeerd systeem in elkaar knutselen, zoveel is zeker. De geheime diensten van de betrokken lidstaten verdelen de dozen onder elkaar en onderwerpen ze in hun laboratoria aan een gedetailleerd sporenonderzoek. Resultaat? Niets. Natuurlijk hadden ze geen ‘Made in China’-etiket op de onderkant verwacht. Toch kunnen inlichtingendiensten soms via een ingewikkeld traject de herkomst van een chip vaststellen. Maar hier blijft de afzender onbekend.

‘Ik heb altijd bewondering voor vakmanschap en dit is vakmanschap’, zegt Legein. Drie jaar na de ontdekking van de afluisterapparatuur ontmoet ik de veiligheidschef in zijn kantoor in het Justus Lipsiusgebouw. ‘Het was een prachtig georganiseerde operatie die we niet zouden hebben ontdekt als ze geen stommiteiten hadden begaan.’ En dan maakt Legein een reconstructie van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de ontdekking van de hele operatie. ‘De clue van het verhaal zit in de vergaderzaal waar op 28 februari 2003 een storing op de telefoonlijn is vastgesteld. Net daarvoor was officieel aangekondigd dat in die zaal de Lentetop zou plaatsvinden. De ministers van buitenlandse zaken van de 15 EU-lidstaten zouden daar de kwestie-Irak bespreken.’ Legein legt uit waarom aan slechts één van de vijf zwarte dozen een kabeltje zat dat buiten de betonmuren zichtbaar was. ‘Aanvankelijk waren de zwarte dozen enkel verbonden met de delegatieruimtes van zes lidstaten. Maar nadat bekend was gemaakt dat de Lentetop in die bepaalde zaal zou plaatsvinden, heeft iemand één zwarte doos opnieuw afgesteld. Het afluistersysteem in die ene doos werd verbonden met de telefoonlijn in de bewuste vergaderzaal van de Lentetop. Met als zichtbaar resultaat dat ene kabeltje. Ik denk dat de aanpassing zo amateuristisch is uitgevoerd omdat de dader heel snel heeft moeten werken. Het loopt hier vol met mensen, de sociale controle is groot.’

Legeins reconstructie werpt een verhelderend licht op de zogenaamde Eurogate. Blijkbaar is de afluisterapparatuur gemanipuleerd en waarschijnlijk ook geplaatst door de inlichtingendienst van een land met grote belangen in Irak. De inlichtingendienst heeft het risico genomen om een perfect lopende afluisteroperatie op het spel te zetten, enkel en alleen om de standpunten van de 15 EU-lidstaten over de kwestie-Irak te kennen. Nu wordt het interessant. Wie zit er achter? In de media is de voorbije jaren druk gespeculeerd over de mogelijke daders. De Verenigde Staten, Israël en Rusland worden telkens geciteerd. Maar de VS hadden met het Verenigd Koninkrijk een trouwe bondgenoot rond de vergadertafel van de Lentetop zitten. Israël en Rusland hadden dat niet. De mogelijke belangstelling van Israël is duidelijk: Irak is een gezworen vijand en een invasie in dat land zou gevolgen hebben voor de stabiliteit in het hele Midden-Oosten. Rusland was als grote energiespeler op de wereldmarkt natuurlijk ook geïnteresseerd in het olierijke Irak. En wat met Turkije? Het buurland van Irak was willens nillens betrokken partij bij de oorlog die Saddam Hoessein van de troon verstootte. Niet alleen omdat de Koerden in het noorden van Irak een mogelijke bedreiging zouden kunnen vormen voor de soevereiniteit van Turkije, maar ook omdat het land een belangrijke steunpilaar vormt voor NAVO-operaties in de regio. Aanvankelijk was Turkije sterk gekant tegen een invasie in Irak, maar na de inval gaf het Turkse parlement de VS toestemming om het nationale luchtruim te overvliegen. Dat Turkije als kandidaat-lidstaat interesse heeft voor de EU-standpunten over verdere uitbreiding die in het Raadsgebouw worden besproken, spreekt voor zich.
De Verenigde Staten, Israël, Rusland, Turkije of nog een ander land? In mei 2003 heeft het federaal parket een onderzoek geopend naar het afluisterschandaal in het Raadsgebouw. In samenwerking met de inlichtingendiensten van de betrokken landen en de gerechtelijke politie van Brussel werden technische analyses uitgevoerd. Later zijn ook verhoren afgenomen. Het federaal parket hoopt het onderzoek in 2006 af te ronden. Krijgt ongetwijfeld nog een staartje.

Vrij Spel. Buitenlandse geheime diensten in België, kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos.

Toelichting
Mission accomplished

Kristof Clerix heeft zich vastgebeten in het dossier van buitenlandse geheime diensten. Voor zijn boek Vrij spel dook Clerix twee jaar lang onder in het schimmige, gesloten wereldje van spionage, infiltratie en staatsgeheimen. Hij interviewde zo’n 150 personen en hanteerde diverse onderzoekstechnieken. Van CAR over Wobbing tot het bewerken van de harde schijf van zijn pc met een voorhamer.

Door Kristof Clerix

België is een magneet voor buitenlandse geheime diensten. Alleen al de aanwezigheid van de Europese instellingen en de NAVO zorgt voor heel wat spionnen op ons grondgebied. Europese toppen worden afgeluisterd en geheime NAVO-dossiers doorgespeeld aan de vijand. Maar dat is niet alles. Buitenlandse spionnen infiltreren in bedrijven en universiteiten om hoogtechnologische kennis in te zamelen. Harde schijven boordevol gevoelige informatie verdwijnen spoorloos bij Belgische topbedrijven. Onder het mom van de War On Terror worden gsm’s afgeluisterd, e-mails onderschept en banktransacties gescreend. Bovendien volgen inlichtingenagenten op ambassades nauwgezet de activiteiten binnen migrantengemeenschappen. Tijdens de Koude Oorlog werden betrapte spionnen persona non grata verklaard en teruggestuurd naar hun land. Vandaag krijgen ze in België vrij spel. Dat is de bottom line van Vrij spel. Buitenlandse geheime diensten in België.

Hoe is het idee ontstaan voor een onderzoek naar buitenlandse inlichtingendiensten? Een medewerker van OCIV-Vluchtelingenwerk Vlaanderen vertelde op de redactieraad van maandblad MO* dat binnen verschillende migrantengemeenschappen in België verhalen de ronde doen over buitenlandse inlichtingendiensten. Die zouden in de gemeenschappen infiltreren om landgenoten in de gaten te houden. Ik wilde weten of die verhalen kloppen. Vertrekkende vanuit de vraag of migranten bespioneerd worden door de geheime diensten van hun thuisland schreef ik het dossier ‘From Brussels With Love’, dat in april 2005 is verschenen in MO*. Twee maanden voltijds onderzoek en een zestigtal interviews gingen aan de publicatie vooraf. Het artikel werd later bekroond met de Aanmoedigingsprijs van de VVOJ.

Onmiddellijk na de publicatie van ‘From Brussels With Love’ belde uitgeverij Manteau me op. Of ik geen boek wilde schrijven over de activiteiten van buitenlandse geheime diensten in België? Een boek schrijven was een oude jongensdroom. Maar tussen een artikel van 6 pagina’s en een boek van 350 pagina’s is er natuurlijk een groot verschil. Ten eerste wist ik niet of ik voldoende materiaal zou kunnen verzamelen om al die pagina’s te vullen, en daarnaast kon ik niet inschatten of ik überhaupt een boek kon schrijven. Dat leer je alleen maar door het te doen. Anderzijds had ik dankzij ‘From Brussels With Love’ al een klein netwerk van informanten opgebouwd en had daarmee al een halve voet binnen de deur van het gesloten en schimmige wereldje van spionage. Ik heb dan ook niet lang moeten nadenken: de kans om een boek te schrijven diende zich aan en ik heb ze met beide handen gegrepen. Danzij een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek kon ik anderhalf jaar lang halftijds aan de slag.

Geven en nemen
Het werk van een onderzoeksjournalist lijkt heel erg op dat van een spion, in die zin dat beiden voor negentig procent een beroep doen op open bronnen. Zelfs over een thema als geheime diensten vind je in open bronnen heel veel bruikbare informatie. Op voorwaarde dat je gaat zoeken natuurlijk. Zo ben ik dagenlang in het archief van onderzoeksjournalist Walter De Bock gedoken. Kilo’s krantenknipsels uit de jaren zeventig, tachtig en negentig uit dat archief hielpen me om een hele reconstructie te maken van spionage in België tijdens de Koude Oorlog. Daarnaast heb ik ook veel informatie online opgezocht. Nuttige documenten over spionage vond ik bijvoorbeeld op de website van het Amerikaanse parlement. Verder heb ik veel boeken gelezen over inlichtingenwerk. Soms is één zin in een werk van vierhonderd pagina’s net de sleutel tot het vraagstuk waar je nog mee zat. Ik heb ook een paar typische zoektechnieken toegepast die ik leerde op VVOJ-conferenties, zoals het gebruik van de Freedom of Information Act (FOIA), zeg maar de Amerikaanse WOB. Via die weg heb ik bij de CIA bestuursdocumenten opgevraagd. Parlementaire vragen laten stellen door senatoren, onder meer over economische spionage door studenten en over buitenlandse privébewaking op de luchthaven van Zaventem, was een andere manier om informatie in te zamelen. En dan waren er nog de talrijke jaarverslagen en rapporten, onder meer van het Comité I dat de Belgische inlichtingendiensten controleert, van onderzoekscommissies in het Europees Parlement, van de Nederlandse geheime dienst AIVD, en ga zo maar door. De belangrijkste brok informatie kwam echter uit interviews.

Op twee jaar tijd heb ik zowat 150 mensen geïnterviewd, van academici, diplomaten en asielzoekers over bedrijfsleiders, politici en politieagenten tot natuurlijk medewerkers van binnen- en buitenlandse geheime diensten. Die laatste ontmoet je bijvoorbeeld op studiedagen over intelligence en terrorismebestrijding. Elk gesprek leverde een klein puzzelstukje op, waar je op zich maar weinig mee bent. Maar alle puzzelstukjes samen geven je wel een beeld van hoe het eraan toegaat in inlichtingenkringen. Honderdvijftig mensen interviewen, dat vraagt tijd. De meeste tijd kruipt overigens in het overtuigen van mensen om met je te praten en in de nazorg, stukken laten nalezen enzovoort. Maar dat moet je er bij nemen. Volgens mij staat en valt onderzoeksjournalistiek met het netwerk van contacten en informanten dat je uitbouwt. Uiteraard was niet iedereen die ik contacteerde bereid tot een gesprek. Het komt er op aan een win-win-situatie te creëren. Neem nu het interview met een medewerker van de Staatsveiligheid. Die persoon had er belang bij om problemen binnen de dienst aan te kaarten opdat beleidsmakers ertoe werden aangezet om daar iets aan te doen. Via het forum dat ik die persoon gaf, kreeg ik zelf de informatie waar ik naar op zoek was. Natuurlijk moet je je wel voortdurend bewust zijn van de hidden agenda van je gesprekspartners, anders gaan zij jou gebruiken.

Luistervink
Op één uitzondering na heb ik me altijd als journalist bekendgemaakt en open kaart gespeeld. Wanneer ik bijvoorbeeld buitenlandse diplomaten aansprak, zei ik dat ik werkte aan een boek over spionage en niet over diplomatieke betrekkingen of zo. Openheid was voor mij de enige optie. Om mensen hun vertrouwen te winnen, maar ook om mezelf een beetje in te dekken. Ik zou niet willen dat mensen zich beetgenomen voelen en achteraf boos zijn. Eén keer ben ik van het principe van openheid afgeweken en heb ik ervoor gekozen om undercover te gaan. In een café in Antwerpen ontmoetten een Belgische politicus en een buitenlandse spion elkaar. Die ontmoeting heb ik aan een tafel verderop in het café gadegeslagen – met knikkende knieën overigens – zonder mij bekend te maken als journalist. Dat was volgens mij op dat moment de enige manier om die ontmoeting te registreren.

Was het onderzoek gevaarlijk? Als je aan een thema zoals spionage begint, weet je natuurlijk dat je voorzichtig moet zijn. Open kaart spelen was voor mij de belangrijkste manier om mezelf in te dekken. Verder drukte iemand me op het hart: ‘Schrijven is zilver, zwijgen is goud’. De strafste verhalen staan dan ook niet in het boek, omdat die mijzelf of anderen mogelijk in gevaar zouden kunnen brengen. Zelfs met vrienden op café moet je je mond houden over sommige dingen. Maar dat geldt net zo goed voor een advocaat of dokter, die mag ook niet alles vertellen wat hij weet. Om mijn bronnen te beschermen heb ik verschillende praktische maatregelen genomen. Ik heb met meerdere anonieme e-mailadressen gewerkt, een gsm met pre-paid kaart gebruikt en toen het manuscript helemaal af was, heb ik de harde schijf van mijn laptop met de voorhamer bewerkt. Letterlijk. Dat is de enige manier om zeker te zijn dat buitenstaanders je data achteraf niet op een of andere manier kunnen recupereren.

Nog een woordje over paranoia. Als jij achter spionnen aangaat, is het niet gek om te denken dat zij ook in jou geïnteresseerd zullen zijn. Het lijkt me niet meer dan logisch dat mijn naam intussen in een aantal databanken is beland. Hoeveel persoonlijke gegevens er verder bij staan, kan ik moeilijk inschatten. Maar voor alle zekerheid ga ik de komende jaren naar een aantal landen misschien beter niet op vakantie.
Met een gezonde dosis paranoia moet je gewoon leren leven tijdens zo’n onderzoek. Wat je wel kan doen, is je juridisch indekken. Ik had absoluut geen zin in rechtszaken over het boek. Daarom heb ik voor de publicatie alle geïnterviewden die aan het woord komen hoofdstukken laten nalezen. Buitenlandse ambassades heb ik de kans gegeven om de fragmenten over hun geheime dienst na te lezen en indien gewenst te reageren.

Spionnenspeeltuin

Vrij spel rolde in oktober 2006 van de pers. Gelukkig werd het boek een succes. Na een paar maanden waren de eerste 1.500 exemplaren de deur uit. De tweede druk ligt momenteel in de boekhandel. De vlotte verkoop kwam er na uitgebreide media-aandacht voor het boek. De lancering haalde het avondnieuws van VTM en Kanaal Z en kreeg aandacht in meer dan twintig andere media (waaronder Radio 1, Radio 2, Klara, P-magazine, De Tijd, De Standaard, Knack, Le Vif l’Express en zelfs een Spaans persbureau en een Pools radiostation. Vooral de scoops over economische spionage bij Belgische bedrijven werden door de media overgenomen. De Laatste Show – een van de best bekeken tv-programma’s in Vlaanderen – heeft ertoe bijgedragen dat het grote publiek intussen wel weet dat België een spionnenspeeltuin is.

Aan politieke zijde bleef het aanvankelijk stil. Enkel het Belgische Europarlementslid Frieda Brepoels liet me weten dat het boek haar had geholpen bij haar werkzaamheden in de commissie van het Europees Parlement die de CIA-vluchten onderzoekt. De federale regering liet niets van zich horen. Tot op 27 februari 2007, zowat vijf maanden na de publicatie van Vrij spel. Die dag gaf minister van Justitie Laurette Onkelinx in de Kamer voor het eerst toe dat buitenlandse geheime diensten vrij spel krijgen: ‘Momenteel is de Staatsveiligheid niet uitgerust om op een efficiënte manier het hoofd te bieden aan elk type van dreiging en dus ook niet aan buitenlandse spionageactiviteiten op ons grondgebied. De Staatsveiligheid is zelfs afhankelijk van buitenlandse inlichtingendiensten. Daar moet zo snel mogelijk iets aan gedaan worden.’

Een dag later lanceerde de federale regering een actieplan voor de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel, onder meer door buitenlandse geheime diensten. Om dat plan enkel het gevolg te noemen van Vrij spel zou te veel eer zijn. Maar het boek heeft er zeker toe bijgedragen dat de problematiek onder de aandacht van de publieke opinie én op de politieke agenda is gekomen. Opdracht volbracht.

Gerelateerde artikelen

Overheidsorganisaties moeten beter samenwerken met Woo-verzoekers. Stel hun informatiebehoefte centraal, bepaal samen hoe die het beste kan worden vervuld en lever vervolgens ook. Volg voor de samenwerking bovendien een openbare leidraad, zodat beide partijen weten wat ze van elkaar mogen verwachten.

Ministeries doen steeds langer over de behandeling van een Woo-verzoek. De Wet open overheid schrijft voor dat iemand die een informatieverzoek doet, binnen 42 dagen een besluit moet ontvangen. Het afgelopen jaar duurde het gemiddeld 172 dagen voor er een besluit was genomen, waar dat in 2022 nog 167 dagen was. Slechts in 17 procent van de verzoeken wordt een besluit tijdig genomen. Dit blijkt uit nieuw onderzoek van Open State Foundation, Instituut Maatschappelijk Innovatie en de Universiteit van Amsterdam.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk